Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1782, 20 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:20-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-1782

Betreft:            [Klager]           datum: 20 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van [Klager], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 september 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i) Haaglanden locatie Scheveningen, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 november 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 26 september 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft een lang en een goed leven gehad. Hij wil de maatschappij weer in. Hij krijgt een aantal weken medicatie toegediend. Hij merkt geen verandering ten gevolge van de medicatie. Er worden allerlei beslissingen genomen zonder dat het met klager wordt besproken. Er wordt geprobeerd hem te prikkelen om medicatie in te nemen. Dat wil hij niet. Hij krijgt zijn medicatie toegediend middels een injectie. Klager wil graag de bijsluiter van zijn medicatie, maar die krijgt hij niet. Het is niet helemaal juist dat hij zijn luchtroosters afplakt met plastic. Hij doet dat met een handdoek. Dit doet hij niet omdat hij angstig is dat hij wordt vergiftigd. Hij doet dat vanwege zijn gezondheid. Klager meent dat uit de luchtroosters ook stof in zijn cel wordt geblazen. Daar heeft hij erg veel last van. Voor klager is er veel onduidelijkheid en er heerst bij hem een bepaalde mate van frustratie. Hij wil graag met de medewerkers in gesprek, maar hij krijgt daartoe niet de gelegenheid. Voor het overige gaat het goed met zijn gezondheid. Klager heeft een zoon van dertien jaar. Hij wil hem graag, als hij weer vrij komt, weer zien.

De directeur sluit zich aan bij hetgeen in het verweer op het beroepschrift is geschreven en bij hetgeen de psychiaters hebben opgeschreven. Voor het overige heeft hij geen nadere toevoegingen.

3.         De beoordeling

Aanhoudingsverzoek

De directeur van de p.i. heeft op 15 november 2018 door middel van een e-mail in verband met de gewenste aanwezigheid van een psychiater om aanhouding van de zaak verzocht. De secretaris heeft op 15 november 2018 namens de voorzitter doen berichten dat het verzoek in beginsel niet zal worden ingewilligd, nu de beroepscommissie zich op basis van de stukken zoals deze in het dossier bevinden, voldoende ingelicht acht. Daarbij is het een a-dwangbehandelingzaak, waarbij enige spoed gewenst en noodzakelijk is. Het verzoek zal alsnog worden toegewezen, indien naar aanleiding van de behandeling van de zaak er vragen zijn of onduidelijkheden bestaan over de zaak. Er zal dan een schriftelijk verslag van horen worden opgemaakt waarop de directeur desgewenst op kan reageren. Dit is echter niet aan de orde en het aanhoudingsverzoek wordt dan ook afgewezen.

Inhoudelijk

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, een verklaring van de behandelend psychiater dient over te leggen, evenals een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.

In de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder de schriftelijke mededeling van de beslissing a-dwangbehandeling, de verklaring van de behandelend psychiater tevens uittreksel van klagers behandelplan en de verklaring van tweede psychiater die klager met het oog daarop klager kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij de behandeling betrokken was, komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Bij klager is sprake van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld en toename van geladenheid en verbale agressie. Klager is bekend met misbruik en afhankelijkheid van diverse middelen, waaronder alcohol en verschillende vormen van harddrugs. Tijdens zijn verblijf in het PPC is consequent sprake geweest van psychotische belevingen, paranoïde gedachte en, in samenhang hiermee, agressieve gedragingen naar anderen.

Klager heeft het idee dat hij vergiftigd wordt door gassen die opzettelijk in de lucht worden verspreid door de instelling. Klager schreeuwt en scheldt regelmatig tegen anderen op onverwachte momenten. Klager wijt een recent doorgemaakt epileptisch insult aan de vergiftiging in de lucht. Klager plakt regelmatig zijn luchtroosters af. Klager plakt verder zijn matras af, omdat hieruit giftige stoffen zouden komen. In juli 2018 was klager onder invloed van deze overtuigingen dusdanig gespannen, afwerend en angstig, dat hij na nachten veel wakker te zijn geweest, plots op een begeleider toeliep en hem uitschold op het moment van het openen van de celdeur. Bij klager is sprake van een onverminderde alertheid, waanideeën, geurhallucinaties, achterdocht naar zijn omgeving, lijdensdruk en doorslaapproblemen. In reactie op deze symptomen laat hij in sterk wisselende mate impulsiviteit, geladenheid en agressie zien, zonder dat dit met hem bespreekbaar is. Klager heeft continu het idee dat hij bedreigd wordt. Op het moment dat hij geagiteerd is, heeft hij de overtuiging dat medegedetineerden hem opzettelijk uitlachen en opzettelijk lastig vallen met harde geluiden. Verder vertelt hij herhaaldelijk dat geluiden die hij in zijn omgeving hoort, specifiek op hem zijn gericht. Klager is niet in staat gebleken de betrekkingsindrukken waaronder hij lijdt, te toetsen bij de omgeving en hiermee angst weg te nemen of gedachten te neutraliseren.

Klager is begeleid in een individueel programma en hij moest worden overgeplaatst naar een crisisafdeling. Bij herhaaldelijke pogingen met klager in gesprek te gaan, schreeuwt en scheldt hij telkens. Klager wijst de begeleiding de deur of hij loopt weg uit het gesprek. Hoewel hij zich voegt naar opgelegde begeleidingscondities, blijft hij achterdochtig, gespannen, alert en ontkennend ten aanzien van zijn gedragingen. Sinds juni 2018 accepteert hij ventilerende gesprekken met een psycholoog. Hij weigert evenwel consequent informatie over medicamenteuze behandeling vanuit een ontbrekend ziektebesef en ziekte-inzicht. Klager wil alleen in gesprek om zijn verhaal te doen over zijn ideeën dat hij wordt vergiftigd en dat hem onrecht wordt aangedaan.

Klager weigert vanuit zijn psychotische overtuigingen en waanideeën anti-epileptica, waardoor hij het risico loopt wederom een epileptisch insult door te maken. Dit kan uitlopen op een status epilepticus (aanhoudende epilepsieaanval van meer dan 30 minuten), met als gevolg hersenbeschadiging met blijvende schade of zelfs de dood. Het risico op herhaling van een insult blijft onverminderd aanwezig bij weigering van anti-epileptica. Zonder preventieve behandeling met anti-epileptica kan het risico op een insult bij medicamenteuze behandeling van klagers psychose zelfs toenemen. Klager laat een duidelijk meer ontspannen contact zien, als hij de dwangmedicatie antipsychotica toegediend heeft gekregen. Verder is sprake van een afname van agitatie en agressie in het contact. Het slaapritme herstelt en klager is nadrukkelijk beter te begeleiden. Klager toont zich een stuk minder vijandig in gesprekken met anderen.

Beide psychiaters geven blijk dat bij klager sprake is van het in artikel 46a van de Pbw vermelde gevaar, te weten:

-           het gevaar dat de gedetineerde zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;

-           het gevaar dat de gedetineerde maatschappelijk te gronde gaat;

-           het gevaar dat de gedetineerde zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen;

-           het gevaar dat de gedetineerde met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen;

-           het gevaar dat de gedetineerde een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen.

Op grond van de stukken is vast komen te staan dat klager een psychiatrische stoornis heeft en vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voldoende aannemelijk is geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk.

Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 20 november 2018.

 

   

            secretaris         voorzitter

Naar boven