Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-767, 5 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-767

betreft: [klager]            datum: 5 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Guman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 17 januari 2018 van de beklagcommissie bij het Justitieel Complex Zaanstad, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 september 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman mr. S. Guman en, namens het Justitieel Complex Zaanstad, mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur.

Als toehoorder was aanwezig de heer […], secretaris bij de Raad.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:         

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het wacht houden bij de celdeur van een medegedetineerde, waardoor het mogelijk was om ernstig lichamelijk letsel toe te brengen aan een medegedetineerde (ZS-JH-2017-867).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is in strijd met het recht, de wet en het ongeschreven recht gehandeld. Niet kan worden bewezen dat klager zich niet heeft gehouden aan de wet- en regelgeving. Klager is onschuldig. Klager heeft de deur niet kunnen openen, omdat de deur van de cel alleen van binnenuit kan worden geopend. De camerabeelden zijn relevant in deze zaak en deze zijn niet aanwezig. In het schriftelijk verslag is alleen vermeld dat op de camerabeelden te zien is dat klager de deur opent en vervolgens weer dicht doet. Derhalve is er geen reden om aan te nemen dat hij betrokken is geweest bij een mishandeling die in de cel zou hebben plaatsgevonden. In de onderhavige zaak is onvoldoende gerapporteerd.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Via camerabeelden is vastgesteld dat de deur door klager werd dichtgehouden op het moment dat er een gevecht in de cel plaatsvond, als gevolg waarvan een medegedetineerde letsel heeft bekomen. Omtrent de vraag of een disciplinaire straf opgelegd had kunnen worden, gaat het om de vraag of aannemelijk is geworden dat klager was betrokken bij een feit dat de orde, rust en veiligheid in de inrichting verstoorde. De camerabeelden worden standaard zeven dagen bewaard en alleen in ernstige zaken of op last van de officier van justitie worden ze langer bewaard. De directeur heeft geen verklaring voor het feit dat de uitreiking van de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf pas op 17 november 2017 heeft plaatsgevonden, terwijl de straf is ingegaan op 15 november 2017.

3.         De beoordeling

Klager ontkent de hem verweten gedragingen te hebben gepleegd. In het opgemaakte schriftelijke verslag is – samengevat – vermeld dat op de camerabeelden te zien is dat klager een deur van een cel, die toebehoort aan een medegedetineerde, opent en sluit en dat vervolgens de medegedetineerde even later met een bloedende hoofdwond de teamkamer binnenkomt. Vervolgens staat in de overweging bij het opleggen van de disciplinaire straf – waarvan de schriftelijke mededeling ruim twee dagen na het ingaan van de disciplinaire straf is uitgereikt aan klager – omschreven dat klager de celdeur heeft geopend en daarbij twee medegedetineerden de toegang tot de cel van een andere medegedetineerde heeft verschaft. In de cel hebben de twee medegedetineerden rake klappen gegeven aan een medegedetineerde, waarbij die medegedetineerde gewond is geraakt. Klager heeft op een gegeven moment de celdeur weer geopend, waarna de twee medegedetineerden uit de cel van het slachtoffer zijn gestapt. Aan klager wordt een straf opgelegd, omdat klager volgens de directeur de wacht heeft gehouden bij de celdeur, waardoor het mogelijk was ernstig lichamelijk letsel toe te brengen aan een medegedetineerde. Klager heeft hiermee de orde, rust en veiligheid op de afdeling ernstig verstoord.

De beroepscommissie overweegt dat op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pbw de schriftelijke mededeling van een disciplinaire straf onverwijld aan de gedetineerde dient te worden uitgereikt. Uitgangspunt daarbij is dat dit binnen 24 uur geschied (vergelijk RSJ 9 juni 2017, 17/462/GA). Nu in het onderhavige geval de uitreiking van de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf pas op 17 november 2017 heeft plaatsgevonden terwijl de straf is ingegaan op 15 november 2017, is hieraan niet voldaan. Reeds op grond hiervan zal het beroep gegrond worden verklaard. 

Bovendien is de beroepscommissie van oordeel dat wat in het schriftelijke verslag is vermeld omtrent hetgeen is waargenomen op de camerabeelden onvoldoende is om op basis daarvan tot het opleggen van een disciplinaire straf te kunnen overgaan. Bij de oplegging van de disciplinaire straf kan de directeur nadere inlichtingen vergaren. Maar wat is omschreven in de strafoplegging – dat klager twee medegedetineerden de toegang tot de cel heeft verschaft en dat klager vervolgens de celdeur weer heeft geopend voor het verlaten van de cel door de twee medegedetineerden – had op zijn minst ook op de camerabeelden te zien moeten zijn. Daaromtrent is echter niets gerelateerd in het schriftelijk verslag en de camerabeelden zijn niet meer beschikbaar.

De beroepscommissie benadrukt het belang van het bewaren van camerabeelden voor lopende beklag- en beroepsprocedures, temeer als de verweten gedragingen worden ontkend en de beelden (mede) ten grondslag liggen aan de oplegging van de disciplinaire straf. Gelet hierop en nu klager het feit ontkent, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in het onderhavige geval niet in redelijkheid en billijkheid heeft kunnen overgaan tot het opleggen van de disciplinaire straf.

Het beroep van klager zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en bepaalt de hoogte hiervan op € 50,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. dr. P. Jacobs en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 5 november 2018.

 

 

                                                         

 

secretaris                                                voorzitter

 

 

 

 

Naar boven