Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-215, 26 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:26-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:           R-215

betreft: [klager]                               datum: 26 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Kattenstaart, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 januari 2018 van de beklagcommissie bij het Centrum voor transculturele psychiatrie Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting en/of Veldzicht,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn klagers raadsvrouw, mr. E. Kattestaart, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, […], stafjurist, gehoord.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het onthouden van passende zorg dan wel iedere vorm van behandeling (VE-2016-146).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft ongeveer vierenhalve maand in Veldzicht verbleven. Hij heeft beklag ingediend omdat na vijf weken op geen enkele wijze vorm was gegeven aan enige vorm van behandeling. De klacht richt zich dan ook tegen het feit dat de nodige behandeling hem in ieder geval vijf weken, maar ook nadien, namelijk tot het einde van zijn verblijf in Veldzicht, is onthouden. Klager kan zich niet aan de indruk onttrekken dat sprake was van vooringenomenheid bij de beklagcommissie, omdat zijn klacht door de beklagcommissie in eerste instantie ten onrechte als ingetrokken is beschouwd. Klager begrijpt niet dat de beklagcommissie heeft kunnen concluderen dat voldoende aannemelijk is dat Veldzicht hem met zorg heeft ontvangen en hem de nodige zorg heeft geboden. Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen wilde klager wel graag meewerken aan zijn behandeling, hetgeen al blijkt uit het feit dat hij beklag heeft ingediend. Klager heeft verschillende keren verzocht zijn hoofdbehandelaar te kunnen spreken, maar hij heeft zijn hoofdbehandelaar nimmer gesproken in het kader van het opstellen van een behandelplan. Ook is niet gebleken dat binnen de daarvoor gestelde termijn een behandelplan is opgesteld. Klager is op 7 oktober 2016 in de inrichting geplaatst, zodat de inrichting op grond van artikel 16, eerste lid, Bvt gehouden was uiterlijk 7 januari 2017 een behandelplan op te stellen. De omstandigheid dat klager, zoals de inrichting stelt, verwachtte terug te keren naar FPC De Rooyse Wissel en hij om die reden niet wilde meewerken, maakt dit niet anders. Uit het in beroep door de inrichting overgelegde behandelplan volgt dat het behandelplan een kopie is van het behandelplan van FPC De Rooyse Wissel. Het kopje dat door Veldzicht ingevuld had kunnen worden, is niet ingevuld. Het vermoeden bestaat dan ook dat dit behandelplan zeer recent in elkaar is gedraaid.

Klager had een hele goede band met zijn behandelaren in FPC De Rooyse Wissel, hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij na zijn overplaatsing nog betrokken zijn gebleven bij zijn behandeling. Gezien zijn hechtingsproblematiek was de overplaatsing naar Veldzicht een grote schok voor klager evenals zijn ongewenstverklaring. Klager had dan ook juist op dat moment behoefte aan passende zorg.

Klager verwijst voorts naar een schriftelijke verklaring van 20 september 2018 van de heer K., zijn hoofdbehandelaar in FPC De Rooyse Wissel, die heeft verklaard dat er vanuit FPC De Rooyse Wissel wekelijks contact is geweest met klager en dat tijdens die contacten niet is gebleken dat er sprake was van een behandelaanbod in engere zin ((vak)therapieën).

Klager verzoekt om gegrondverklaring van zijn beroep en toekenning van een tegemoetkoming. Subsidiair verzoekt klager verschillende getuigen als genoemd in het beroepschrift te horen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De klacht ziet op de wijze waarop de inrichting zijn zorgplicht heeft betracht.

Het is onjuist dat het behandelplan recent in elkaar zou zijn gedraaid. Klager wilde niet in Veldzicht verblijven en had nog contact met zijn behandelaren uit FPC De Rooyse Wissel. In Veldzicht zijn daarom twee sporen gevolgd: enerzijds is geprobeerd het contact met klager op te bouwen, anderzijds is het hem toegestaan contact te onderhouden met het behandelteam van FPC De Rooyse Wissel, hetgeen vrij ongebruikelijk is. Na binnenkomst van klager is geïnvesteerd in het stabiliseren van klager en het opbouwen van een vertrouwensrelatie. Klager heeft op 17 oktober 2016 een kennismakingsgesprek gehad met het hoofd behandeling en de psychiater. Ook op 21 oktober 2016, 23 november 2016, 25 november 2016, 28 november 2016, 2 december 2016 en 12 december 2016 hebben gesprekken plaatsgevonden met het hoofd behandeling en/of de psychiater dan wel het afdelingshoofd. Ook nadien hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden. Gekeken is wat klager nodig had. Er is van alles geprobeerd, maar klager wilde niet meewerken. Het is een moeilijke start geweest, gegeven de (korte) duur van klagers verblijf in Veldzicht en ook gezien klagers onbeschofte gedrag. Het is niet gebruikelijk ieder contact of gesprek met het behandelteam in het behandelplan of in verslagen op te nemen.

Namens het hoofd van de inrichting wordt voorts aangegeven dat het vreemd is dat de heer K. van FPC De Rooyse Wissel heeft verklaard dat klager in Veldzicht niet behandeld zou zijn. FPC De Rooyse Wissel stond op afstand en kan dat niet concluderen.

Ten slotte vindt het hoofd van de inrichting het tegenstrijdig dat klager helemaal niet in Veldzicht wilde zijn, maar hij wel klaagt over de omstandigheid dat hij niet behandeld zou zijn.

3.         De beoordeling

Voor zover klager de beroepscommissie heeft verzocht verschillende getuigen te horen overweegt de beroepscommissie dat zij deze verzoeken afwijst nu de beroepscommissie zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (bijvoorbeeld RSJ 1 juli 2009, 08/3345/TA, RSJ 1 juli 2009, 09/0619/TA, RSJ 29 maart 2010, 09/3628/TA, en RSJ 7 juni 2010, 10/668/TA), zoals bestendigd in RSJ 27 augustus 2014, 14/2122/TA is een vermeende schending van het aan artikel 17 Bvt te ontlenen recht op behandeling alleen vatbaar voor beklag als sprake is van het niet betrachten van de in artikel 17 Bvt neergelegde zorgplicht. De enkele stelling van klager dat daarvan sprake is, is niet voldoende om een klacht daarover ontvankelijk te verklaren. Indien sprake blijkt te zijn van de wijze van betrachten van de in artikel 17 Bvt neergelegde zorgplicht zal een klager niet-ontvankelijk worden verklaard.

De beroepscommissie stelt het volgende vast. Klager is op 7 oktober 2016 vanuit FPC De Rooyse Wissel overgeplaatst naar Veldzicht. Op 21 november 2016 heeft klager beklag gedaan over de door hem gestelde omstandigheid dat hij ondanks zijn verzoeken daartoe geen gesprek kreeg met het hoofd behandeling en hem geen passende zorg dan wel behandeling werd geboden.

De beroepscommissie is van oordeel dat zij zich, gelet op wat ter beoordeling voorligt, niet kan uitlaten over de periode ná indiening van het klaagschrift.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat na opname van klager in Veldzicht een kennismakingsgesprek tussen klager en het hoofd behandeling en de psychiater heeft plaatsgevonden. Nadien hebben nog verschillende andere gesprekken plaatsgevonden, ook vóór 21 november 2016, de datum waarop de klacht is ingediend. Getracht is klager te stabiliseren en een vertrouwensrelatie met hem op te bouwen, hetgeen moeizaam verliep, mede omdat klager graag terug wilde naar FPC De Rooyse Wissel.

Uit de in beroep overgelegde wettelijke aantekeningen over de periode 17 oktober 2016 tot en met 8 december 2016 van Veldzicht volgt onder meer dat klager aan het werk was in de wasserij en dat hij op de groep verbleef.

Gezien het voorgaande acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat klager na zijn overplaatsing naar Veldzicht in het geheel geen passende zorg dan wel behandeling is geboden. Derhalve is naar het oordeel van de beroepscommissie ook geen sprake van het (in het geheel) niet betrachten van de in artikel 17 Bvt neergelegde zorgplicht, maar ziet het beklag op de wijze waarop die zorgplicht is betracht. Zoals hiervoor reeds overwogen is een dergelijke klacht niet vatbaar voor beklag. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie dan ook vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 26 november 2018.

 

                                    

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven