Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1280/GA, 5 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1280/GA

betreft: [klager] datum: 5 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 3 juni 2003 gedateerd en op 10 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriftvan

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 14 mei 2003 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Grave, welke op 22 mei 2003 is verzonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 september 2003, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn klager, klagers raadsman mr. J.W. de Bruin en de unit-directeur van het h.v.b. Grave niet verschenen. De unit-directeurberichtte bij brief van 11 september 2003 niet te zullen verschijnen, waarop klager en zijn raadsman, die die brief in kopie ontvingen, aangaven evenmin te zullen verschijnen. Daags voor de zitting heeft de secretaris van deberoepscommissie op verzoek van de voorzitter de unit-directeur van het h.v.b. Grave expliciet verzocht toch te verschijnen; de unit-directeur is echter niet verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van klagers mobiele telefoon.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Sinds jaar en dag worden gedetineerden en directeuren van inrichtingen geconfronteerd met het verschijnsel klachten over vermissing van goederen. Debet aan deze klachtenstroom is de omstandigheid dat tot op heden nog steeds geeneenduidige landelijke regelgeving bestaat voor wat betreft de in- en uitvoer van goederen van gedetineerden. Voorzover er wel landelijke uniformiteit is, wordt deze niet altijd nageleefd. Klagers geval is daar een voorbeeld van.
Voor de opslag van zogenaamde preciosa zijn door het ministerie van Justitie voor landelijk gebruik „justitie preciosa-enveloppen“ ontwikkeld. Dit zijn genummerde doorzichtige enveloppen, waarop precies kan worden aangegeven opwelke datum nader op deze enveloppe aan te duiden preciosa in deze zak opgeslagen worden en bij wijze van controle voor afsluiting kunnen worden voorzien van een handtekening van de inrichtingsmedewerker en de gedetineerde. Inklagers geval is deze, risico’s van vermissing uitsluitende, procedure niet gevolgd.
Klager heeft op 20 januari 2003 bij binnenkomst in het h.v.b. Grave zijn spullen, waaronder zijn mobiele telefoon, aan de badmeester moeten afgeven. Aangezien hij moest douchen, heeft hij buiten zijn macht geen toezicht gehad op degoederen die in de plastic enveloppe werden opgeslagen. Op de enveloppe zelf werd niet vermeld wat de inhoud van de enveloppe was, noch werd er een handtekening van een inrichtingsmedewerker en klager voor accoord voor de inhoud vandeze preciosa-enveloppe gezet. Klager heeft dus niet kunnen controleren wat er feitelijk in de enveloppe gestopt werd voordat deze werd afgesloten.
Op 7 februari 2003 heeft klager inderdaad een algemene volmacht tot uitvoering van zijn sporttas en gehele fouillering verstrekt. Het door klagers moeder ondertekende uitvoerbriefje bevat géén beschrijving van de inhoud van depreciosa-enveloppe. Zij kon bij het in ontvangst nemen van deze goederen dan ook niet controleren of hetgeen zich in de enveloppe bevond daadwerkelijk alle eigendommen van klager waren.
Klager stelt zich dan ook op het standpunt dat de directeur verwijtbaar te kort is geschoten in een zorgvuldige opslag en registratie van klagers preciosa. Daardoor heeft de vermissing van de mobiele telefoon kunnen plaatsvinden.Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de door hem geleden schade à € 99,=.

De unit-directeur heeft zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt schriftelijk toegelicht.
Klager heeft op 7 februari 2003 het volgende uitgevoerd: een paspoort, sleutels, een bankpasje, een kledingzak en een semafoon. Telefoons worden in het zogenoemde Tulp-systeem geboekt onder de noemer semafoon. Kort gezegd betrof deuitvoer van klager de gehele fouillering en een sporttas. Klager heeft, blijkens het door hem ondertekende volmachtformulier, volmacht verleend voor de uitvoer. Bovendien heeft het bezoek van klager getekend voor de uitvoer van degoederen. De unit-directeur is dan ook van oordeel dat de inrichting niet onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld.

3. De beoordeling
Als niet weersproken is komen vast te staan dat klager op 20 januari 2003 bij binnenkomst in het h.v.b. Grave zijn spullen, waaronder een mobiele telefoon, heeft moeten afgeven. Deze spullen zijn vervolgens in een preciosa-envelopgestopt, terwijl klager op dat moment aan het douchen was. Op de preciosa-envelop stond de inhoud niet vermeld, terwijl de inrichtingswerker en klager evenmin een handtekening voor accoord met de inhoud hebben gezet. Op het doorklagers moeder ondertekende uitvoerbriefje stond niet vermeld wat er in de preciosa-envelop zat.

De beroepscommissie komt, tegen de achtergrond van het vorenstaande, tot het oordeel dat in klagers geval niet de procedure is gevolgd, zoals die is neergelegd in de omtrent het bewaren van preciosa geldende circulaire van deminister van Justitie van 13 januari 1981, nr. 979/380. Zo zijn de door klager afgegeven spullen niet in zijn aanwezigheid in de preciosa-envelop opgeslagen. De door de directeur ten overstaan van de beklagcommissie overgelegde„TULP-uitdraaien“ maken dit niet anders. Klagers beroep en onderliggende beklag zullen gegrond worden verklaard, omdat sprake is van onzorgvuldig handelen van het personeel in de uitoefening van zijn werkzaamheden, hetgeen alsbeklagwaardig handelen in de zin van artikel 60 Pbw geldt.
Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 10,=. In dit verband wordt overwogen dat de tegemoetkoming niet bedoeld is als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan andere wegen openstaan, indien daartoe grondenaanwezig worden geacht. Zo kan klager ingevolge de circulaire van 13 augustus 1993, kenmerk 383893/93/DJ, een verzoek om schadevergoeding richten aan de directeur van de desbetreffende inrichting, terwijl hij zich ook kan wenden totde civiele rechter.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.W.P. Verheugt en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 5 november 2003

secretaris voorzitter

Naar boven