Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1452, 13 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-1452

Betreft:            [klager]            datum: 13 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.W. van Eeuwijk, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 2 augustus 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 27 mei 2018 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. van de p.i. Alphen  te Alphen aan den Rijn. Op 2 juli 2018 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. van de p.i. Ter Apel, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager is ten onrechte als vreemdeling aangemerkt. Niet valt in te zien dat, ondanks eerdere pogingen om klager uit te zetten, dit maal een laissez-passer zal worden afgegeven. Klager woont nagenoeg zijn hele leven in Nederland, waar ook zijn hele familie woont. Klager en zijn partner hebben al jaren een relatie en zij hebben samen een zoontje. Klagers partner is thans zwanger van hun tweede kindje. Klagers partner is feitelijk niet in staat om klager te bezoeken, gelet op haar financiële situatie en de hoge reiskosten naar de p.i. Ter Apel. Klagers partner heeft klager één maal bezocht. Door klagers overplaatsing naar de p.i. Ter Apel wordt er voorbij gegaan aan het recht op familylife, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het gebruik van Skype is slechts een mager alternatief voor fysiek contact, daarnaast beschikt klagers partner niet over Skype. In klagers strafzaak is nog niet inhoudelijk geoordeeld, zodat een plaatsing van klager in het arrondissement van vervolging is aangewezen. Klager begrijpt niet waarom van dit vaste plaatsingsbeleid is afgeweken. Klager verzoekt om overplaatsing naar een h.v.b. in de regio Haaglanden dan wel Rotterdam.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Op 13 juni 2018 is door de directeur van de p.i. Alphen een selectieadvies opgesteld, waaruit volgt dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Deze informatie is op 2 oktober 2018 bevestigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Hoewel er begrip is dat klagers overplaatsing extra kosten en reistijd met zich meebrengt voor zijn bezoek, is niet gebleken dat klagers bezoek niet in staat zou zijn om hem te bezoeken. Tijdens klagers verblijf in het h.v.b. van de p.i.  Alphen heeft klager ook geen bezoek ontvangen. Er is geen sprake van schending van het bepaalde in artikel 8 EVRM, nu klager in de p.i. Ter Apel bezoek kan ontvangen. Dat klagers partner niet beschikt over Skype, is geen bijzondere omstandigheid die zou moeten leiden tot het maken van een uitzondering op het geldende plaatsingsbeleid. De p.i. Ter Apel is aangewezen voor de plaatsing van strafrechtelijk preventief gehechte vreemdelingen, conform het bepaalde in artikel 20b van de Regeling, selectie en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling).

De bestreden beslissing is dan ook niet als onredelijk of onbillijk aan te merken, nu deze op juiste gronden is genomen.

4.         De beoordeling

4.1.      Voor zover door en namens klager is aangevoerd dat met de handhaving van de plaatsing van klager in de p.i. Ter Apel sprake zou zijn van schending van internationale verdragsrechtelijke bepalingen merkt de beroepscommissie het volgende op. Nederland heeft bij een aantal van die verdragsbepalingen het voorbehoud gemaakt dat beperking van in die verdragen opgenomen vrijheden of rechten bij wet kan geschieden, hetgeen hier het geval is, waardoor om die redenen deze argumenten niet hoeven te leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.

4.2.      Blijkens de inlichtingen van de selectiefunctionaris heeft klager geen rechtmatig verblijf in Nederland. Gelet daarop komt klager in beginsel in aanmerking voor plaatsing in een inrichting bestemd voor de opneming van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Dit zijn gedetineerden die geen rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben en ten aanzien van wie voorlopige hechtenis ingevolge een bevel van gevangenneming of gevangenhouding, een vrijheidsstraf of een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer wordt gelegd.

4.3.      Plaatsing van een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling in een andere inrichting dan in een daarvoor bestemde inrichting is niet uitgesloten doch daartoe wordt slechts overgegaan indien sprake is van uitzonderlijke feiten of omstandigheden. Als reden voor afwijking wordt in klagers geval - als meest zwaarwegende grond – aangevoerd dat hij geen bezoek kan ontvangen van zijn partner in verband met de  reisafstand. De beroepscommissie begrijpt dat het bezoeken van klager voor zijn partner een zware belasting is en dat klagers partner niet beschikt over Skype.

De partner zou wellicht via een derde of internetcafé de Skype-verbinding tot stand kunnen brengen. Maar wat daarvan zij, de beroepscommissie acht die redenen onvoldoende zwaarwegend om af te wijken van de voorgeschreven plaatsing in een inrichting bestemd voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. De beroepscommissie merkt daarbij ten overvloede op dat klager tijdens zijn verblijf in het h.v.b. van de p.i.  Alphen ook geen bezoek heeft ontvangen, terwijl deze inrichting aanzienlijk dichterbij de regio Haaglanden en Rotterdam ligt.

4.4.      De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 13 november 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter