Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1678/GV, 13 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/1678/GV

betreft: [klager]            datum: 13 december 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M.C.J. Baaijens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 19 september 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 november 2018, gehouden in de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens. Namens de Minister zijn gehoord mevrouw […], selectiefunctionaris bij de Divisie Individuele Zaken, en de heer […], juridisch adviseur bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, bijgestaan door mevrouw mr. C.M. Bitter, landsadvocaat.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van verlof afgewezen.

 

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep – samengevat en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Zijn verzoek om incidenteel verlof of strafonderbreking is ten onrechte als een re-integratieverlof geïnterpreteerd. Klager wil na een detentie van 26 jaren tijd doorbrengen met zijn moeder, die 85 jaren oud is. Het verzoek heeft niets van doen met het proces waarmee het Adviescollege Levenslanggestraften (het Adviescollege) zich bezighoudt. De inrichting heeft het Adviescollege gevraagd over klagers verzoek te adviseren, terwijl advisering in het kader van een verzoek om strafonderbreking niet binnen de taakopdracht van het Adviescollege valt. Het verzoek dient te worden behandeld als zijnde een verzoek om incidenteel verlof, dan wel strafonderbreking. Klager heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal zeer ernstige delicten, waarbij hij aanzienlijke schade heeft aangericht. De rechtbank heeft hem tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld, terwijl het Openbaar Ministerie (OM) destijds twintig jaren gevangenisstraf en een maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) had gevorderd. Als klager tot die straf was veroordeeld, had hij met toepassing van de toentertijd geldende Fokkens regeling na het uitzitten van een derde van zijn straf in aanmerking kunnen komen voor plaatsing in een tbs-setting. Zonder toepassing van de Fokkens regeling zou dat na het uitzitten van twee derde van zijn straf het geval zijn geweest. In ieder geval zou hij dan al lange tijd in een kliniek met activiteiten ter bevordering van zijn rehabilitatie zijn begonnen. Daarom is het vreemd dat het OM nu afwijzend heeft gereageerd op het op 15 juni 2018 ingediende verzoek om verlof, nu klager – als het aan het OM had gelegen, gelet op de toenmalige eis – reeds lange tijd verloven had kunnen genieten of zelfs in vrijheid zou zijn gesteld. Klager ondergaat thans zijn zesentwintigste jaar in detentie en de spelregels worden gedurende het spel steeds weer veranderd. Ten tijde van de veroordeling gold nog het oude gratiebeleid en nu is er een Adviescollege Levenslanggestraften ingesteld. Anders dan de selectiefunctionaris in de namens de Minister genomen bestreden beslissing stelt, is de uitspraak van de beroepscommissie van 19 mei 2015 met kenmerk 14/3242/GV relevant. De beroepscommissie heeft in die uitspraak geoordeeld dat de opsomming van gronden voor incidenteel verlof niet limitatief is. Bovendien ligt er inmiddels een gedegen rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC), waarin de deskundigen van het PBC te kennen hebben gegeven dat zij geen psychopathologie bij klager hebben vastgesteld en dat er geen gedragsdeskundige belemmeringen zijn voor resocialisatie op de gebruikelijke wijze. Ook de Hoge Raad heeft te kennen gegeven dat verlof een passend onderdeel is van een levenslange gevangenisstraf en dat verlof van belang is om een gratieverzoek goed te kunnen beoordelen. Nu klager, los van het Adviescollege, een gratieverzoek kan indienen, dient hij ook in de gelegenheid te worden gesteld zonder een advies van dat Adviescollege verlof te kunnen genieten.

Namens klager is het beroep – samengevat en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Bij de totstandkoming van de beslissing tot afwijzing van het verlof is het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. In de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 11 oktober 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2971) is bepaald dat een levenslanggestrafte juist voorafgaand aan een (afrondende) zitting van het Adviescollege verlof zou moeten kunnen genieten teneinde goed te zijn voorbereid bij het Adviescollege. Nu geen verlof heeft plaatsgehad, terwijl op 9 oktober 2018 een besloten zitting van het Adviescollege – dat thans bezig is met de beraadslaging in verband met het indienen van een advies bij de Minister – heeft plaatsgevonden, wordt evident in strijd met voormelde uitspraak van het gerechtshof Den Haag gehandeld. Indien het Adviescollege positief adviseert, is dat van belang voor een goede besluitvorming door de beroepscommissie in de onderhavige zaak. Daarbij is van belang dat familieleden en geloofsgenoten klager willen opvangen en begeleiden tijdens een verlof. Thans hebben twee instanties positief geadviseerd: het PBC en de reclassering in het kader van het advies van het Adviescollege. Drie instanties hebben negatief geadviseerd ten aanzien van het verlof: de politie, het OM en de vrijhedencommissie. Na kennisname van het advies van het Adviescollege vindt mogelijk een verschuiving van dit evenwicht ten gunste van klager plaats, zodat het in het belang van klager en de beroepscommissie is dit advies af te wachten. Gelet op het reclasseringsadvies van 11 september 2018 en de rapportage van het PBC van 29 juni 2018 is geen sprake van ‘remain dangerous to society’, zodat het toetsingscriterium ‘presumption of release’ in klagers geval uitgangspunt dient te zijn. Helaas zijn de rapporten van het PBC en de reclassering thans nog niet in het bezit van de beroepscommissie. Het is voor de beroepscommissie van belang de inhoud van deze rapportages te kennen, evenals het advies van het Adviescollege en het positieve advies van het OM in de gratieprocedure, alvorens op het beroep te beslissen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Aan de gestelde schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is terecht niet ten grondslag gelegd dat de Minister tot een verkeerde vaststelling zou zijn gekomen omtrent het verlofdoel, het ontbreken van bijzondere persoonlijke omstandigheden of de vaststelling dat het verzoek bij geen van de in de Regeling genoemde gevallen voor incidenteel verlof aansluit. De stelling dat het zorgvuldigheidsbeginsel zou zijn geschonden is ook niet onderbouwd met concrete (persoonlijke) omstandigheden die de afweging ten gunste van klager hadden moeten doen uitvallen. Het uitgangspunt is dat het verzoek niet aan de voorwaarden voor strafonderbreking voldoet, noch aan de voorwaarden die op grond van de Regeling voor incidenteel verlof gelden. Tevens is het uitgangspunt dat het door klager gevraagde verlof is te scharen onder een re-integratie- en/of resocialisatiedoel. Voor verlof in het kader van re-integratie en/of resocialisatie van levenslanggestraften is in artikel 20d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna de Regeling) en met de instelling van het Adviescollege een uitputtende regeling getroffen. Het nieuwe beleidskader heeft meer duidelijkheid gebracht en met de inwerkingtreding daarvan is het uitgangspunt dat levenslang ook daadwerkelijk levenslang is, losgelaten. Thans wordt ten aanzien van klager het advies van het Adviescollege over de toelating tot de re-integratiefase afgewacht. Het Adviescollege heeft zich op 9 oktober 2018 over klagers kwestie gebogen. Daarna kan worden beslist of en voor welke re-integratieactiviteiten klager in aanmerking komt. Niet valt in te zien waarom het op dit moment geboden zou zijn deze procedure en de werkzaamheden van het Adviescollege te doorkruisen. Klager betoogt niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden die daartoe zouden nopen. Voor zover klager in algemene zin tegen het beleid voor levenslanggestraften opkomt, heeft de Hoge Raad zich in het arrest van 19 december 2017 gebogen over de tussen 1 maart en 1 september 2017 tot stand gebrachte regelgeving omtrent de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf, waaronder de instelling van het Adviescollege en diens advisering omtrent re-integratieactiviteiten. De Hoge Raad heeft beslist dat het Nederlandse recht voorziet in een zodanig stelsel van herbeoordeling dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In de onderhavige procedure moet dan ook het uitgangspunt zijn dat de procedure bij het Adviescollege aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Het advies en de beslissing in die procedure moeten door klager worden afgewacht. Er is geen ruimte het advies van het Adviescollege in de onderhavige procedure te betrekken, nu de bestreden beslissing op 19 september 2018 is genomen en dient te worden beoordeeld naar de stand van zaken op dat moment. Naar aanleiding van het advies van het Adviescollege zal de Minister een nieuwe beslissing nemen, waar klager rechtsmiddelen tegen kan aanwenden. Dat advies is voor deze procedure niet van belang. De bestreden beslissing is ook overigens zorgvuldig tot stand gekomen, nu de Minister het advies van de vrijhedencommissie daarbij heeft betrokken en het OM en de politie heeft gevraagd advies uit te brengen. Het OM heeft destijds ten aanzien van klager geen levenslange gevangenisstraf gevorderd, maar is aan het vonnis van de rechtbank gebonden. De omstandigheden die in het beroepschrift zijn genoemd, zijn voor de bestreden beslissing niet relevant. Het feit dat in de bestreden beslissing geen aandacht aan die stellingen is besteed, maakt dan ook niet dat de beslissing in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. De rapportages van de reclassering en het PBC waar in het beroepschrift naar wordt verwezen, zijn niet aan de Minister, maar aan het Adviescollege uitgebracht en zullen in de advisering over het al dan niet starten van de re-integratiefase worden betrokken. De Minister beschikt (nog) niet over deze stukken. Gelet op het doel van strafonderbreking zouden deze adviezen evenwel niet relevant zijn voor de besluitvorming, nu strafonderbreking niet re-integratie als doel heeft. Het valt daarom niet in te zien waarom de Minister deze rapportages bij de bestreden beslissing op het verzoek om strafonderbreking had kunnen en moeten betrekken. Voor het overige is niet geconcretiseerd of uitgewerkt waarom uit de genoemde omstandigheden van een onzorgvuldige totstandkoming van de bestreden beslissing zou blijken. Voor zover namens klager is aangevoerd dat het bezwaarschrift ten onrechte als beroepschrift is aangemerkt, is van belang dat tegen de bestreden beslissing geen bezwaarschriftprocedure openstaat, zodat het bezwaarschrift terecht als beroepschrift is aangemerkt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de door klager verzochte strafonderbreking, nu klager, gelet op de levenslange gevangenisstraf waartoe hij is veroordeeld, niet voor strafonderbreking in aanmerking komt. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer van klager waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Ook kan het verzoek niet worden beoordeeld als een verzoek om incidenteel verlof, nu het nieuwe artikel 20d van de Regeling ziet op re-integratieverlof voor levenslanggestraften. Bovendien is het onderzoek naar de risicoanalyse, delictgevaarlijkheid en persoonlijkheidsontwikkeling nog niet afgerond en heeft het Adviescollege nog geen advies uitgebracht.

De officier van justitie heeft negatief geadviseerd over klagers verzoek, omdat de in het verzoek genoemde adviezen en rapportages van de reclassering en het PBC moeten worden afgewacht om een risico-inschatting te kunnen maken alvorens verlof aan klager kan worden verleend. De officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland heeft voorts aangegeven contact te hebben gehad met slachtofferhulp, die rechtstreeks contact heeft met (het merendeel van) de slachtoffers en nabestaanden. De slachtoffers en nabestaanden hebben twee jaar geleden laten weten nog elke dag te leven met de daden van klager. Zij zijn thans evenwel niet aangeschreven, omdat de onderhavige procedure in verband met de reeds lopende procedure bij het Adviescollege aan hen niet is uit te leggen.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

De beroepscommissie beschikt niet over de in het kader van de procedure bij het Adviescollege uitgebrachte adviezen van het PBC en de reclassering, waarnaar klager verwijst.

 

3.         De beoordeling

Met betrekking tot het verzoek van klagers raadsman de onderhavige behandeling aan te houden in afwachting van het advies van het Adviescollege en teneinde de beroepscommissie kennis te kunnen laten nemen van in het kader van de procedure bij het Adviescollege opgemaakte rapportages van het PBC en de reclassering, overweegt de beroepscommissie dat daartoe onvoldoende aanleiding en/of noodzaak bestaat. Indien en zodra het Adviescollege een advies aan de Minister heeft uitgebracht, zal de Minister met inachtneming van dat advies een beslissing tot het al dan niet aan klager verlenen van een (re-integratie)verlof nemen. Tegen die beslissing, mits (geheel of ten dele) afwijzend van aard, kunnen door en/of namens klager rechtsmiddelen worden aangewend. De beroepscommissie zal het verzoek van klagers raadsman de onderhavige behandeling aan te houden met inachtneming van het voorgaande dan ook afwijzen.

Klager is sinds 28 maart 1993 gedetineerd en ondergaat een levenslange gevangenisstraf wegens meervoudige moord, poging tot moord en het plegen van één of meer gewapende roofovervallen.

Namens klager is op 30 november 2016 een verzoek tot het indienen van een vordering tot cassatie in het belang der wet ten aanzien van de eindbeslissing van de beroepscommissie van 8 november 2016 met kenmerk 16/0239/GV bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad ingediend. Op 4 maart 2017 is namens klager een aanvullend schrijven aan de procureur-generaal verzonden. Vooralsnog is geen beslissing op dit verzoek genomen.

De landsadvocaat heeft ter zitting van de beroepscommissie te kennen gegeven dat een door klager ingediend gratieverzoek op 31 januari 2018 is afgewezen.

Klager heeft op 15 juni 2018 verzocht hem verlof te verlenen. In zijn verlofverzoek schrijft klager dat – nu het PBC vertrouwen heeft uitgesproken ten aanzien van het starten van re-integratieactiviteiten van klager – het hem op zijn plaats lijkt een eerste verlofverzoek in te dienen. Hij wil graag in oktober 2018 de kunst tiendaagse in Bergen bezoeken, om daar onder meer met familieleden af te spreken en contact te hebben met ‘de wereld buiten de muren’. Op 28 augustus 2018 heeft hij zijn verzoek om verlof aangevuld. Klager verwijst daarin naar RSJ 8 november 2016, 16/0239/GV (einduitspraak). In die uitspraak heeft de beroepscommissie overwogen dat verlof in beginsel onderdeel dient uit te maken van de resocialisatie van een levenslang gestrafte gedetineerde.

Klager stelt dat zijn verzoek ziet op het verkrijgen van incidenteel verlof of strafonderbreking. Gelet op de aard van het verzoek en het daaraan ten grondslag liggende betoog, gaat het evenwel om een verzoek om verlof in het kader van klagers re-integratie en/of resocialisatie.

De beroepscommissie heeft in RSJ 19 mei 2015, 14/3242/GV, overwogen dat de in de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling genoemde opsomming van gevallen waarin incidenteel verlof kan worden verleend, niet limitatief is. In het verlengde daarvan heeft de beroepscommissie overwogen dat incidenteel verlof als bedoeld in artikel 21 van de Regeling – nu resocialisatie voor deze categorie gedetineerden noodzakelijk wordt geacht – een voor levenslang gestrafte gedetineerden passende vorm van verlof is.

Met ingang van 1 september 2017 is evenwel met artikel 20d van de Regeling een specifieke bepaling die ziet op verlof ten behoeve van de re-integratie van levenslang gestrafte gedetineerden in werking getreden (wijziging van de Regeling met ingang van 1 september 2017, Stcrt. 2017, nr. 48627). Gelet op de inwerkingtreding van deze nieuwe en specifiek op re-integratieverlof voor levenslang gestrafte gedetineerden toegespitste bepaling, is een incidenteel verlof als bedoeld in artikel 21 van de Regeling, anders dan de beroepscommissie in RSJ 19 mei 2015, 14/3242/GV heeft overwogen, niet langer een voor levenslang gestrafte gedetineerden passende vorm van verlof met een re-integratie- en/of resocialisatiedoel. Voor zover klager op 15 juni 2018 – derhalve na voormelde wijziging van de Regeling – om incidenteel verlof als bedoeld in artikel 21 van de Regeling heeft verzocht, overweegt de beroepscommissie als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en nu niet is aangevoerd, noch anderszins is gebleken dat sprake is van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van klager waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is zoals is vereist voor incidenteel verlof als bedoeld in artikel 21 van de Regeling, heeft de Minister de beslissing om klagers verzoek om verlof af te wijzen, in zoverre in redelijkheid kunnen nemen.

Voor zover klager met het door hem ingediende verzoek heeft beoogd dat hem strafonderbreking als bedoeld in artikel 34 (en verder) van de Regeling wordt verleend, stelt de beroepscommissie vast dat is gesteld noch gebleken dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer van klager dat niet met een andere vorm van verlof kan worden volstaan. Gelet daarop heeft de Minister het verzoek van klager ook in zoverre in redelijkheid kunnen afwijzen. 

Tot slot overweegt de beroepscommissie dat klagers verzoek – dat ziet op verlof in het kader van zijn re-integratie en/of resocialisatie – niet voldoet aan de voorwaarden voor re-integratieverlof voor levenslanggestraften als genoemd in artikel 20d van de Regeling. Klager is thans nog in afwachting van een advies van het Adviescollege en is dan ook nog niet toegelaten tot de re-integratiefase zoals artikel 20d, derde lid, onder a, van de Regeling vereist voor het verlenen van re-integratieverlof aan levenslanggestraften. Bovendien is in het detentie- en re-integratieplan van klager nog niets over de frequentie van het verlof bepaald, noch zijn daarin re-integratiedoelen opgenomen. Gelet daarop komt klager vooralsnog niet in aanmerking voor een re-integratieverlof als bedoeld in artikel 20d van de Regeling. De Minister heeft klagers verzoek in zoverre dan ook in redelijkheid kunnen afwijzen.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de Minister klagers verzoek om verlof in redelijkheid kunnen afwijzen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 13 december 2018.

 

 

 

 

 

 

 

secretaris                                                                    voorzitter

 

Naar boven