Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1411/GA, 5 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1411/GA

betreft: [klager] datum: 5 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 23 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 8 april 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 september 2003, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, en de heer [...], unit-directeur bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voorzover in beroep aan de orde, het feit dat de door klager aangekochte produkten niet koosjer werden aangeboden.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het broodbeleg dat klager wordt verstrekt, wordt hem niet koosjer uitgereikt. Het beleg wordt vanuit een grote pot overgeheveld in kleine plastic bakjes. Dit gebeurt met bestek waarmee ook andere handelingen zijn verricht. Klagerwordt niet de mogelijkheid geboden dit overscheppen, desgewenst in het zicht van het personeel, zelf op koosjere wijze te verrichten. Gelet op de circulaire richtlijn met betrekking tot Joodse ingeslotenen in justitiële inrichtingenen een uitspraak van de beroepscommissie van 18 november 2002, nr. 02/1871/GA, is de directeur tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klager, die onder de categorie Joodse ingeslotenen valt.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Alle vergelijkingen met andere inrichtingen gaan mank, omdat we hier te maken hebben met de EBI. Daar is nu eenmaal minder mogelijk dan in een reguliere inrichting.
Voor mij is artikel 44 Pbw bepalend. Ik begrijp eigenlijk niet goed dat het in dit geval tot een beklagzaak is gekomen. Meestal worden dit soort kwesties in redelijkheid opgelost. Een oplossing is er altijd wel te vinden. Daarom zouik mij kunnen voorstellen dat klagers beklag gegrond wordt verklaard.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 44, derde lid, Pbw draagt de directeur er zorg voor dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden. Aan Joodsegedetineerden worden in de inrichting koosjere maaltijden verstrekt. Gelet op hetgeen is weergegeven in de circulaire richtlijn met betrekking tot Joodse ingeslotenen van 1 januari 2001, kenmerk 5063490/00/DJI, onder 1.2, wordt etendat niet is verzegeld aangemerkt als zijnde niet-koosjer. Onder 1.3 van die circulaire is weergegeven dat bij maaltijden bestek wordt verstrekt dat alleen voor koosjer eten gebruikt wordt. Nu het broodbeleg in geopende verpakkingwerd aangeleverd en vervolgens met niet telkenmale vernieuwd bestek werd uitgeschept, kon klager aannemen dat dat beleg daardoor niet langer koosjer genoemd kon worden.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de directeur niet heeft voldaan aan zijn wettelijke zorgplicht, zoals neergelegd in artikel 44, derde lid, Pbw, die ook in de EBI geldt. Deuitspraak van de beklagrechter kan dan ook niet in stand blijven. Klagers beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager na te noemen tegemoetkoming toe.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.W.P. Verheugt en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van
mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 5 november 2003

secretaris voorzitter

Naar boven