Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0506/GV B, 4 februari 2000, beroep
Uitspraakdatum:04-02-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/506/GV

betreft: [klager] datum: 4 februari 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 23 november 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.J.B.de Jong en een aanvulling hierop d.d. 3 december 1999, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 4 november 1999 van de Minister van Justitie (de Minister) (door klager op 16 november 1999 ontvangen),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers derde verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen, omdat hij ongewenst is verklaard.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager hoeft Nederland, anders dan is overwogen in de bestreden beslissing, nietonmiddellijk na ommekomst van zijn detentie te verlaten. In een brief d.d. 25 juni 1999 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is bevestigd dat uitzetting achterwege zal blijven totdat een reële beslissing is genomen.Klager heeft de afgelopen periode vele malen verlof gekregen die steeds goed zijn verlopen. Hij keerde steeds terug naar de penitentiaire inrichting. Thans beslist de Minister op basis van dezelfde regelingen en dezelfde feiten totweigering van het verlof. Deze handelwijze is niet consistent en in strijd met het zorgvuldigheids- en het vertrouwensbeginsel. Door klager in het verleden in aanmerking te laten komen voor algemeen verlof, is de overheid hier ookin de toekomst aan gebonden. Door veelvuldige verlofverlening is inmiddels een aanspraak op verdere verloven ontstaan. Slechts om zeer bijzondere en nieuwe redenen zou tot weigering van een verlof mogen worden overgegaan. Dieomstandigheden doen zich in dit geval niet voor.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de terzake verkregen gegevens moet worden afgeleid dat klager als vreemdeling niet meer beschikt over een geldige verblijfstitel en dat het voornemen bestaat om hem na detentie uit Nederland te verwijderen. Op 1 maart 1999 heeftde Minister op dezelfde gronden een verzoek om strafonderbreking van klager afgewezen. Hij is om dezelfde reden uit de half open inrichting „De Kruisberg“ te Doetinchem weggeplaatst. Een namens hem ingediend beroep tegen zijnplaatsing in de gesloten inrichting „Esserheem“ te Veenhuizen is op 10 juni 1999 ongegrond verklaard. Verlofverlening is niet mogelijk op grond van de in artikel 4 onder l van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichtinggenoemde weigeringsgrond.

3. De beoordeling
Klager heeft twee gevangenisstraffen van respectievelijk zes jaar met aftrek en negentig dagen met aftrek ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum viel op 15 maart 1999. Hij ondergaat thans subsidiaire hechtenissen vanin totaal 377 dagen en aansluitend dient hij zeven dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vanuit de gevangenis „Esserheem“ is aangegeven dat deze verlofaanvraag aan de Minister is voorgelegd omdat men niet meer weet hoe te handelen. Op de vorige twee verlofaanvragen van klager is positief beslist door de directeur. Beideverloven zijn goed verlopen. Op het functioneren van klager binnen de inrichting is niets aan te merken.

De beroepscommissie overweegt het volgende. Vast staat dat bij beschikking d.d. 9 februari 1999 van de IND, namens de Staatssecretaris van Justitie, is besloten de geldigheidsduur van de aan klager verleende vergunning tot verblijf(bij zijn partner) niet te verlengen en hem ongewenst te verklaren. Hierbij is een last tot uitzetting verstrekt. Namens klager is tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Per brief van de IND d.d. 25 juni 1999 is deontvangst van dit bezwaarschrift bevestigd. Alvorens hierop wordt beslist zal klager in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord door een ambtelijke commissie. Totdat een reële beslissing is genomen zal uitzettingachterwege blijven.

Op grond van artikel 4 onder l van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) wordt verlof onder andere geweigerd in geval van een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzienvan wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.

Door een medewerkster van de Dienst justitiële inrichtingen is desgevraagd telefonisch medegedeeld dat vanuit de IND is aangegeven dat nog geen beslissing is genomen op klagers bezwaarschrift.

Gelet op de mededeling in de brief d.d. 25 juni 1999 van de IND is sprake van schorsende werking zoals bedoeld in artikel 4 onder l van voornoemde Regeling. De beroepscommissie is verder niet van contra-indicaties voorverlofverlening gebleken. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen metinachtneming van deze uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 4 februari 2000

secretaris voorzitter

Naar boven