Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0498/GB B, 7 februari 2000, beroep
Uitspraakdatum:07-02-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: B 99/498/GB

Betreft: [klager] datum: 7 februari 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een als beroepschrift op te vatten bezwaarschrift d.d. 27 oktober 1999 en een aanvulling hierop d.d. 2december 1999, ingediend door mr. D. Sarian, namens

[...], geboren op [1971], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 21 oktober 1999 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft een namens klager ingediend verzoekschrift tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) gehonoreerd en daarbij bepaald dat elektronisch toezicht (e.t.) deel uitmaakt van dat p.p..

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 2 mei 1996 gedetineerd. Hij verbleef in de penitentiaire open inrichting (p.o.i.) „De Marstal“ te Zeeland. Op 1 november 1999 is hij in het kader van deelname aan een p.p. met toepassing van e.t.administratief ondergebracht bij de penitentiaire inrichting (p.i.) te Haarlem.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 mei 2000.

3. Ontvankelijkheid
Artikel 72, eerste lid, van de PBW bepaalt, voorzover hier van belang, dat de betrokkene het recht heeft tegen de beslissing van de selectiefunctionaris op het verzoekschrift voorzover dit betreft een afwijzing als bedoeld inartikel 18 een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen.

In de Regeling erkenning Penitentiaire programma’s (hierna: de Regeling), d.d. 23 december 1998, kenmerk 735544/98/DJI, zijn nadere regels gesteld over de procedure tot erkenning van een p.p. en over de kwaliteitseisen waaraan eenp.p. moet voldoen. Voorzover hier van belang bepaalt artikel 6, zesde lid, van de Regeling dat indien het programma uitsluitend plaatsing bij een werkgever betreft, het gehele p.p. e.t. omvat. Op grond van het zevende lid van datartikel kan de selectiefunctionaris, in de situatie waarin het strijdig is met de resocialisatie van de deelnemer onderscheidenlijk er in de persoon van de deelnemer bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, besluiten, op hetvoorstel van de directeur van de p.i., dat e.t. geen onderdeel uitmaakt van het p.p..

Uit de onderliggende stukken is de beroepscommissie gebleken dat door de directeur van de p.o.i. „De Marstal“ op 4 oktober 1999 een voordracht is gedaan tot deelname van klager aan een p.p./e.t van de reclassering Amsterdam. Dedirecteur heeft aangegeven zich achter het voorstel van de reclassering te scharen. Uit de rapportage van de reclassering komt naar voren dat het programma van klager uitsluitend uit arbeid bij een werkgever bestaat. In dat geval,gelet op artikel 6, zesde lid, van de Regeling, omvat het gehele programma e.t.. Klager heeft verklaard bereid te zijn zich aan de voorwaarden voor e.t. te houden, mocht e.t. noodzakelijk zijn. Noch in het voorstel van de directeurvan de inrichting, noch in de rapportage van de reclassering worden expliciet de in artikel 6, zevende lid, van de Regeling genoemde situatie of bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de selectiefunctionaris kanbesluiten dat e.t. geen onderdeel uitmaakt van het p.p.. Ook overigens is de beroepscommissie daarvan niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de selectiefunctionaris overeenkomstig het namens klager ingediende verzoekschrift tot deelname aan een p.p. heeft beslist en dat er, gelet op artikel 72, eerste lid,van de PBW derhalve geen sprake is van een afwijzing. Om deze reden dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 7 februari 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven