Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1176, 19 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Urinecontrole  v

 

nummer:          R-1176

betreft: [klager]            datum: 19 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. C.M.P. Jongsma, namens […], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 juni 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. C.M.P. Jongsma en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 26 oktober 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:         

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf inhoudende de intrekking van het eerstvolgende verlof wegens frauderen met een urinecontrole (MB-2018-101).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – kort en zakelijk weergegeven – schriftelijk als volgt toegelicht.

De urinecontrole had niet in de avond, maar in de ochtend moeten worden afgenomen. Bovendien wist klager niet dat weinig eten of drinken van belang kon zijn voor de uitslag. Klager heeft geen fraude gepleegd. Hij had ook geen belang bij het plegen van fraude. Er is ook geen sprake van recidive. De straf is volgens klager daarom ten onrechte opgelegd.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 3 van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen gebeurt de afname van urine bij voorkeur ’s ochtends vroeg. De wet verplicht echter niet hiertoe.

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen kan de gedetineerde een disciplinaire straf worden opgelegd indien gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen is vastgesteld, de gedetineerde weigert aan de urinecontrole mee te werken dan wel is gebleken dat de gedetineerde met het urinemonster heeft gefraudeerd.

De beroepscommissie overweegt dat volgens vaste jurisprudentie urine met een creatininegehalte lager dan 2,0 mmol/l duidt op fraude. Enkel bijzondere omstandigheden kunnen uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie in casu geen sprake. Klager heeft in zijn beroepschrift gesteld dat hij 0,7 liter water heeft gedronken. De beroepscommissie acht het niet aannemelijk dat dit urine met een creatininegehalte van lager dan 2,0 mmol/l oplevert. Gezien het vorenoverwogene zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 november 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven