Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1155, 12 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-1155

betreft: [klager]            datum: 12 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. T.C. Heijmerink, namens […], geboren op […] 1995, verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 31 mei 2018 van de beklagcommissie bij de rijks justitiële jeugdinrichting (r.j.j.i.) De Hunnerberg te Nijmegen, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 oktober 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T.C. Heijmerink, en, namens de directeur, […], manager primair proces.

Als toehoorder was aanwezig […], student stagiaire bij het kantoor van de raadsvrouw.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:         

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a) de onjuiste lezing van gebeurtenissen op 10 april 2018 als weergegeven in de schriftelijke mededeling en
b) de dubbele bestraffing van klager (H-2018-040).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Aan klager is op 10 april 2018 de ordemaatregel plaatsing in afzondering opgelegd. De lezing van klager ten aanzien van wat zich tijdens het incident heeft afgespeeld, verschilt sterk van hetgeen staat vermeld in de schriftelijke mededeling. Klager heeft zijn zienswijze op papier gezet en heeft dit document ter zitting aan de beroepscommissie overhandigd. In de kern benadrukt klager dat de medewerker klagers nek heeft vastgepakt, dat vervolgens een worsteling is ontstaan waarbij etenswaren op de grond vielen en klager ten gevolge daarvan is uitgegleden. Klager ontkent (met spullen) te hebben geslagen.

Klager heeft al in de beklagfase verzocht om onderbouwing van hetgeen in de schriftelijke mededeling staat opgenomen. Er is de inrichting gevraagd om verklaringen van de bij het incident aanwezige medewerkers. Klager heeft dergelijke verklaringen toen niet mogen ontvangen. Klager wordt er vervolgens door de beklagcommissie op afgerekend dat hij zijn verklaring niet nader heeft onderbouwd. Dat wordt hem bij het ontbreken van voormelde verklaringen echter feitelijk onmogelijk gemaakt. Klager verblijft in Maastricht. Hij mocht De Hunnerberg zelf niet meer benaderen, dit in verband met een lopend conflict over vermist geraakte kleding. Tegen klager is gezegd dat hij niet meer mag bellen met de inrichting en dat het contact via zijn advocaat moet lopen. Aanwezig bij het incident waren in elk geval het afdelingshoofd, groepsleider K. en twee andere bij naam genoemde jeugdigen. Ook in beroep is gevraagd naar schriftelijke verklaringen van voormelde personen, maar klager heeft deze ook nu niet gekregen. De stelling van de zijde van de inrichting dat het afdelingshoofd de weergave van het gebeurde in de dagrapportage bevestigt, vindt klager onvoldoende. Klager verzoekt het beroep en beklag gegrond te verklaren. Subsidiair wordt verzocht de zaak aan te houden, teneinde alsnog de bedoelde verklaringen te verkrijgen.

Ten aanzien van het op 11 april 2018 opgelegde doseerprogramma heeft klager aangegeven dat hij daarvan geen last heeft gehad.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Groepsleider K. is degene die gerapporteerd heeft en de schriftelijke mededeling heeft opgesteld. Haar lezing van het gebeurde is daarin dus terug te zien. Gepland was dat het afdelingshoofd zou meegaan naar de zitting in beroep, maar wegens verplaatsing van die zitting naar een dag tijdens haar vakantie, kon dat helaas niet meer. Zij bevestigt echter hetgeen in de dagrapportage staat vermeld. Er had een verklaring op papier kunnen worden opgesteld, maar daarin zou niet zijn afgeweken van wat er reeds schriftelijk in het dossier aanwezig is. Dat klager zelf geen actie kon ondernemen, klopt niet. Het staat klager vrij om brieven te schrijven en aan de door hem genoemde jeugdigen te vragen een verklaring met betrekking tot het incident op te stellen. De inrichting blijft bij hetgeen in de schriftelijke mededeling staat opgenomen. Er is aangifte tegen klager gedaan, maar over eventuele gevolgen daarvan is bij de inrichting nog niets bekend. Het tevens opgelegde doseerprogramma is bij De Hunnerberg niet tenuitvoergelegd, omdat klager kort na het incident in het kader van tijdelijk verblijf elders is overgeplaatst naar j.j.i. Teylingereind.

3.         De beoordeling

Het subsidiair gedane verzoek tot aanhouding wordt afgewezen. De beroepscommissie acht zich voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen.

Aan klager is op 10 april 2018 de ordemaatregel plaatsing in afzondering opgelegd voor de duur van twee dagen, te weten van 10 april 2018 17.00 uur tot en met 12 april 2018, 17.00 uur. De directeur is op grond van artikel 25, eerste lid van de Bjj bevoegd een jeugdige in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 24, eerste lid Bjj. In het tweede lid van artikel 25 Bjj is geregeld dat de afzondering ten uitvoer wordt gelegd in een afzonderingscel of in een andere verblijfsruimte.

Uit de stukken maakt de beroepscommissie op dat op 10 april 2018 een alarmsituatie is ontstaan wegens het door klager weigeren gehoor te geven aan gedragsinstructies. In de schriftelijke mededeling staat opgenomen dat na ontstane onrust op de groep door de groepsleider twee keer tegen klager is gezegd dat hij zich rustig moest gedragen. Klager luisterde echter niet naar de groepsleider. Hij is op de groepsleider afgelopen, reageerde agressief en heeft de groepsleider een duw gegeven. Er ontstond een worsteling waarbij klager fysiek geweld heeft gebruikt. Klager heeft meerdere malen hard, met gebalde vuisten, op het hoofd van de groepsleider geslagen en heeft geprobeerd met voorwerpen fysiek geweld toe te passen. De inrichting heeft van het voorval aangifte gedaan.

Klager bestrijdt hetgeen in de schriftelijke mededeling staat opgenomen, ontkent geweld te hebben gebruikt en zijn advocaat heeft verzocht betrokkenen een schriftelijke verklaring te laten opstellen. Van de zijde van de inrichting is te kennen gegeven dat een van hen, namelijk groepsleider K, de schriftelijke mededeling heeft opgesteld. Van de overige door klager aangegeven personen is in beroep geen schriftelijke verklaring beschikbaar.

De beroepscommissie merkt in dat verband op dat klager ervoor had kunnen kiezen de twee door hem genoemde jeugdigen per brief te vragen een verklaring over het voorval op te stellen. Hij heeft dat niet gedaan. Hoewel het naar het oordeel van de beroepscommissie, gelet op het herhaalde verzoek van de raadsvrouw van klager en het niet (meer) aanwezig kunnen zijn van het afdelingshoofd ter zitting in beroep, zeer wel denkbaar was geweest dat het afdelingshoofd schriftelijk een en ander had bevestigd, maakt het ontbreken daarvan niet dat de beroepscommissie twijfelt aan hetgeen vanuit de inrichting in de dagrapportage en de schriftelijke mededeling staat beschreven. Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat klager met zijn gedrag de orde en veiligheid in de inrichting heeft verstoord, zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid onder a Bjj. De beroepscommissie komt dan ook tot het oordeel dat het opleggen van de ordemaatregel van afzondering niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Aan klager is vervolgens op 11 april 2018 een doseerprogramma opgelegd. Het doseerprogramma is in De Hunnerberg echter niet tenuitvoergelegd en volgens klager is er na zijn overplaatsing naar Teylingereind eveneens geen uitvoering gegeven aan het doseerprogramma. Nog daargelaten het feit dat een doseerprogramma geen straf maar een maatregel betreft, is klager bij ontbreken van uitvoering van het opgelegde programma niet op enigerlei wijze in zijn belangen geschaad en kan er naar het oordeel van de beroepscommissie niet gesproken worden over het tweemaal bestraffen ter zake hetzelfde feit. 

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie ten aanzien van beide onderdelen van het beklag niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 12 november 2018

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven