Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1137, 8 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-1137

betreft: [klager]            datum: 8 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.G.H. van de Kamp, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 juni 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, zijn raadsvrouw alsmede zijn opvolgend  raadsvrouw mr. W.C. Alberts, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft

a)         het niet ontvangen van financiële compensatie voor de dagen waarop klager niet heeft deelgenomen aan de arbeid (SC 2018/081);
b)         het eerst na indiening van meerdere verzoekbriefjes gezien worden door de inrichtingsarts (SC 2018/082 en SC 2018/083);
c)         het bijna ontvangen van verkeerde medicatie (SC 2018/084).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het beroep schriftelijk toegelicht. De overweging van de beklagcommissie inzake het beklag onder b. dat er veelvuldig contact is geweest tussen klager en de inrichtingsarts en dat klager ook medicatie heeft gekregen, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de directeur heeft voldaan aan de zorgplicht die volgt uit artikel 42, derde lid, van de Pbw, omdat klager onnodig veel verzoekbriefjes heeft moeten indienen voordat hij met de arts kon spreken. Verzocht wordt de directeur een overzicht te doen verschaffen van de ingediende briefjes alsmede de momenten dat klager met de arts heeft gesproken.

Ten aanzien van het beklag onder c. moet het feit dat klager bijna de verkeerde medicatie ontving met het bijbehorend risico op lichamelijke schade worden gekwalificeerd als een tekortschieten in de zorgplicht van de directeur.

De directeur blijft bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Pbw kan tegen de uitspraak van de beklagcommissie een beroepschrift worden ingediend dat met redenen omkleed dient te zijn. Het  voorliggende, door de raadsvrouw ingediende, beroepschrift voldoet ten aanzien van het beroep onder a. niet aan die eis. Klagers raadsvrouw is bij schriftelijk bericht van 21 augustus 2018 in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van tien dagen, na dagtekening van dat bericht, de gronden van het beroep alsnog schriftelijk mede te delen. Van deze gelegenheid is binnen de daarvoor gegeven termijn geen gebruik gemaakt.

Gelet op het vorenstaande dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep onder a.

Namens klager is verzocht om de directeur een overzicht te laten verschaffen van de ingediende briefjes alsmede de momenten dat klager met de arts heeft gesproken.

De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een dergelijk overzicht niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de aanwezige stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Hetgeen is aangevoerd in beroep onder b. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.

Het beroep onder b. zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Het beklag onder c. ziet op de eenmalige verstrekking van verkeerde medicatie door een inrichtingswerker. Er is in dit geval, zo begrijpt de beroepscommissie, sprake geweest van een kennelijke vergissing bij die verstrekking. Een dergelijke vergissing kan worden aangemerkt als feitelijk handelen van de betreffende inrichtingsmedewerker en is geen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom in zoverre niet in stand blijven en klager moet alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van het beklag.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep onder a.

Zij verklaart het beroep onder b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Zij vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van het beklag onder c. en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J. Schagen MA en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 8 november 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven