nummer: R-843
betreft: [klager] datum: 19 november 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam, gericht tegen een uitspraak van 29 maart 2018 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Rotterdam, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 oktober 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman mr. M.A.M. Karsten en de heer […], (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur bij het Detentiecentrum Rotterdam. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft (voor zover in beroep aan de orde) schending van de hoorplicht, nu klager - voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregel - niet is gehoord in een voor hem begrijpelijke taal (DC-2018-000001).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – kort en zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Klager bevond zich in een observatiecel en is door personeel naar een spreekruimte met tolkentelefoon gebracht, waar de directeur met klager in gesprek wilde gaan over de oplegging van de ordemaatregel. Onderweg is hem in zijn eigen taal de bedoeling van het gesprek uitgelegd. Het gesprek met de directeur zou met behulp van de tolkentelefoon plaatsvinden. Eenmaal aangekomen bij de spreekruimte gaf klager door middel van woorden en handgebaren meteen aan niet met de directeur te willen spreken. Hij is vervolgens weggelopen. Daardoor is geen gesprek met de directeur tot stand gekomen. Het personeel heeft aan klager uitgelegd welke rechten hij heeft en welke mogelijkheden hij had voor het indienen van beklag en het indienen van een schorsingsverzoek. Diezelfde dag heeft klager een klaagschrift ingediend en verzocht om schorsing bij de Raad. Gelet op voornoemde omstandigheden kan het de directeur niet worden aangerekend dat klager niet door hem is gehoord in het kader van hoor en wederhoor.
Namens klager is daarop als volgt gereageerd.
Klager betwist niet dat hij niet in gesprek wilde gaan met de directeur. Een redelijke uitleg van het beginsel van hoor en wederhoor brengt echter met zich mee dat de directeur op een later moment nogmaals had moeten proberen met klager in gesprek te gaan.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 57, eerste lid onder c, van de Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent de plaatsing in een afzonderingscel.
Vaststaat dat de directeur op 1 januari 2018 een ordemaatregel aan klager heeft opgelegd wegens geluidsoverlast op de afdeling. Voorafgaand aan de oplegging van die ordemaatregel heeft de directeur getracht klager te horen over zijn gedrag. De directeur heeft toegelicht dat zijn medewerkers onderweg naar de spreekruimte de bedoeling van het gesprek aan klager in zijn eigen taal hebben uitgelegd. Klager maakte door middel van woorden en handgebaren kenbaar niet met de directeur in gesprek te willen, wat door klager niet wordt betwist. Gelet op voornoemde omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat het de directeur niet kan worden verweten dat klager niet is gehoord in een voor hem begrijpelijke taal. De hoorplicht reikt naar het oordeel van de beroepscommissie niet zo ver dat de directeur op een later moment nogmaals had moeten proberen met klager in gesprek te gaan. De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur derhalve gegrond voor wat betreft schending van de hoorplicht, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag op dit punt alsnog ongegrond.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft schending van de hoorplicht, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag op dit punt alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 november 2018.
secretaris voorzitter