Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0475/GV, 20 januari 2000, beroep
Uitspraakdatum:20-01-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/475/GV

betreft: [klager] datum: 20 januari 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 26 oktober 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift en een aanvulling hieropd.d. 4 november 1999 van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 13 oktober 1999 van de Minister van Justitie (de Minister) (door klager op 20 oktober 1999 ontvangen),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers vierde verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen, wegens het ontbreken van vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De door de Minister aangevoerde argumenten zijn gebaseerd op feiten uit hetverleden waarvoor klager inmiddels is afgestraft. De door de Minister overgenomen argumenten van de politie zijn onwaar. De classificatie „vuurwapengevaarlijk“ die op klager van toepassing zou zijn is gebaseerd op een schietincidentin het milieu in 1989. Daarvoor is hij veroordeeld en heeft hij de straf ondergaan. Daarnaast was een vuurwapen in het milieu waarin hij zich toen bevond noodzakelijk. Dit was echter niet gericht tegen „gewone“ burgers. Klagerontkent ooit verzet te hebben gepleegd tegen de politie. Tevens is hij geen alcoholist, nooit geweest ook. Klager is in 1996 officieel uit het criminele milieu gestapt, dit is ook bij de politie bekend. De Minister is volgens klageropzettelijk verkeerd ingelicht. De politie wil niet kijken naar de huidige situatie van klager en voert zaken uit het verleden aan. In 1995 is klager overgeplaatst naar de half open inrichting „Bankenbosch“ te Veenhuizen en is hijbij het derde verlof niet teruggekeerd naar de inrichting. Klager vindt dat hij hiervoor voldoende is gestraft. De slachtoffers van klagers delicten betreffen mensen uit het milieu en geen „gewone“ burgers. Klager verzoekt deberoepscommissie om hem na bijna elf jaar detentie de gelegenheid te geven zich voor te bereiden op het einde van zijn detentie volgend jaar. Hij wil graag, net als zijn kinderen, een keer een weekeinde met ze optrekken. Hij heefteen goed contact met zijn kinderen en met hun moeder. Klager wil benadrukken dat hij begrip heeft voor de afwijzing van zijn verlofaanvraag, daar hij zich er terdege van bewust is dat hij meer dan twintig jaar actief is geweest inhet criminele milieu. Zijn beroepschrift is met name gericht tegen de uitspraken dat hij een alcoholist en een verzetpleger zou zijn, wat is verzonnen door de politie te Nijmegen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister wijst voor de argumenten van zijn beslissing naar een brief van 17 augustus 1999 waarin klagers vorige verlofaanvraag werd afgewezen. Klager is wegens het plegen van een zeer ernstig delict veroordeeld tot eengevangenisstraf van tien jaar. Er was sprake van een zeer ernstig geschokte rechtsorde. Op 26 maart 1995 beschaamde klager het in hem gestelde vertrouwen door niet terug te keren van een strafonderbreking. Hij werd op 21 september1995 aangehouden. Tijdens de periode van onttrekking aan de detentie heeft klager wederom ernstige delicten gepleegd, waarvoor hij niet alleen werd veroordeeld maar waarbij ook de v.i.-datum van een jaar werd ingetrokken. Hetopenbaar ministerie adviseert negatief op klagers verlofaanvraag gelet op zijn antecedenten op het gebied van geweld. Met het oog op de door klager gepleegde delicten zou verlofverlening kunnen leiden tot maatschappelijke onrust enongewenste slachtofferconfrontatie. De Minister is bekend dat klager zichzelf, zelfs voor de rechtbank, heeft omschreven als een beroepscrimineel en dat gevangenisstraffen voor hem een beroepsrisico vormen. Hoewel de politie thansniet meer negatief adviseert wordt wel gewezen op het feit dat klager de nodige antecedenten heeft op het gebied van diefstal met geweld, bedreiging, afpersing, de Wet wapens en munitie, de Opiumwet en valsheid in geschrifte.Daarnaast staat hij bekend als vuurwapengevaarlijk, als een verzetpleger en een alcoholist. Gelet op de beschikbare informatie omtrent klager heeft de Minister geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van tien jaar. Deze straf ving aan op 28 maart 1990. Als gevolg van het plegen van delicten tijdens de periode van onttrekking aan de detentie heeft klager vier jaar gevangenisstraf met aftrekondergaan en een jaar gevangenisstraf vanwege een ingetrokken vervroegde invrijheidstelling. Aansluitend ondergaat hij thans het restant van voornoemde gevangenisstraf van tien jaar. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt opof omstreeks 22 mei 2000.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vanuit het huis van bewaring te Arnhem is klagers verlofaanvraag voorzien van een positief advies. Gelet op de v.i.-datum van mei 2000 lijkt het de inrichting goed als klager het verlof kan gebruiken voor resocialisatie. Zijn gedragbinnen de inrichting is goed, hij heeft al geruime tijd een baantje als afdelingsreiniger. De inrichting stelt wel een bijzondere voorwaarde bij een verlof voor. Omdat Nijmegen de stad is waar klager zijn delicten heeft gepleegd endie delicten de nodige maatschappelijke onrust hebben teweeggebracht, lijkt het de inrichting beter dat klager het verlof ergens anders doorbrengt.
De officier van justitie te Arnhem heeft negatief geadviseerd met een verwijzing naar de argumenten in een eerder negatief advies op de vorige verlofaanvraag van klager. Klager heeft een aantal antecedenten op het gebied van(ernstig) geweld. Tijdens een eerdere verlofperiode is hij niet teruggekeerd naar de inrichting. Gedurende die periode heeft hij zich ingelaten met bedreigingen, intimidaties en afpersingen waarvoor hij is veroordeeld. Het is destellige opvatting van de officier van justitie dat de onrust ernstig zal toenemen bij een aantal personen die voorheen aangifte tegen klager hebben gedaan danwel in de ogen van klager bij hem in het krijt staan, als zijvernemen/ervaren dat klager af en toe weer vrij is. Zolang klager in detentie verblijft zal er minder gevaar te duchten zijn. Ondanks de lange periode die klager reeds in detentie heeft doorgebracht acht de officier van justitieklagers belang bij verlof minder groot dan het te beschermen belang van zijn omgeving. Klager heeft zichzelf ten overstaan van de rechtbank een beroepscrimineel genoemd.
De politie district stad Nijmegen heeft aangegeven het niet ondenkbaar te vinden dat aan klager verlof wordt verleend. Ter informatie wordt toegevoegd dat hij de nodige antecedenten heeft met betrekking tot verschillende misdrijvenen te boek staat als vuurgevaarlijk, een verzetpleger en een alcoholist.
De reclassering heeft aangegeven dat ze geen contact met klager hebben. Gezien zijn lange detentieperiode is het van belang dat klager in het kader van zijn resocialisatie stapsgewijs terugkeert in de maatschappij. Vanuit dezeoptiek wordt zijn verlofaanvraag ondersteund.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. De beroepscommissie stelt vast dat klager reeds zeer lange tijd in detentie verblijft. Uit de rapportage van deinrichting komt naar voren dat klager zich correct gedraagt. Hij is een rustige gedetineerde die zelfstandig functioneert. Hij ging goed om met de vrijheden die hij als reiniger kreeg. Gelet hierop en het gegeven dat klager op 22mei 2000 zijn v.i.-datum bereikt, is de beroepscommissie van oordeel dat thans aan het belang van klager, ondanks zijn eerder niet terugkeren van een strafonderbreking en het opnieuw plegen van strafbare feiten tijdens deze periode,doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. Hetgeen door de officier van justitie en de politie naar voren is gebracht is in dit stadium onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen.

De beroepscommissie overweegt hierbij nog het volgende.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, kenmerk 733726/98/DJI) kunnen ten aanzien van klager voorwaarden worden gesteld die kunnen inhouden dat hij zich dientte onthouden van contact met de slachtoffers.
Om de kans op risico’s tijdens het verlof te verlagen en klager het in hem te stellen vertrouwen te laten waarmaken, geeft de beroepscommissie de Minister tevens in overweging om klager een verlof toe te staan van maximaalvierentwintig uur.

De beroepscommissie zal de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen binnen een termijn van twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen een termijn van twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 20 januari 2000

secretaris voorzitter

Naar boven