Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-798, 30 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:30-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer:         R-798

Betreft:            [klager]            datum: 30 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.I. Kool, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 6 juli 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sedert 19 november 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de p.i. Lelystad.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Op 5 juli 2018 is klagers verzoek tot overplaatsing toegewezen en op 6 juli 2018 is hetzelfde verzoek alsnog afgewezen. Klager stelt dat de Pbw geen mogelijkheid kent voor het nemen als dergelijke herstelbeslissingen. Het nemen van een beslissing impliceert namelijk per definitie dat er een zorgvuldige belangenafweging wordt gemaakt waarbij argumenten pro en contra toewijzing tegen elkaar worden afgewogen. Tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden kan een beslissing daarom niet ongedaan gemaakt worden. Dergelijke bijzondere omstandigheden zouden bijvoorbeeld kunnen volgen uit informatie die op een later moment bekend wordt. In klagers zaak doet een dergelijke omstandigheid zich niet voor. Het gaat hier namelijk om informatie die al voor de beslissing van 5 juli 2018 bekend was en derhalve al bij die beslissing betrokken had moeten worden. Immers, de informatie waarop het telefoongesprek met de p.i. Arnhem zich richt dateert uit 2016. Het is van groot belang dat gedetineerden erop kunnen vertrouwen dat een beslissing niet zonder zeer zwaarwegende belangen gewijzigd of ongedaan gemaakt kunnen worden, daarmee kan immers de rechtszekerheid ernstig onder druk komen te staan. Volgens informatie van de p.i. Arnhem zou klager ruzie hebben gehad met een medeverdachte en zou hij diens familie hebben bedreigd. Klager ontkent deze aantijgingen. Hij voelt zich in zijn stelling gesterkt door een selectiebeslissing van 30 juni 2016 waarin hij vanuit de p.i. Arnhem werd overgeplaatst naar de p.i. Almelo. Uit die beslissing blijkt immers niet dat hij is overgeplaatst vanwege vermeende wanordelijkheden. Daaruit blijkt enkel dat het Openbaar Ministerie (OM) bezwaar maakte tegen de omstandigheid dat verdachten in dezelfde strafzaak in dezelfde p.i. zouden verblijven. Daarenboven blijkt niet uit de beslissing dat er momenteel sprake is van een concrete dreiging. Klager heeft twee jaar geleden in de p.i. Arnhem verbleven. Door het tijdsverloop is een reële dreiging die mogelijk van invloed kan zijn op de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting daarom geenszins vanzelfsprekend. Ook de omstandigheid dat klager en de medeverdachte een tegenstrijdige proceshouding ten aanzien van het aan hen tenlastegelegde hebben, leidt niet direct tot concrete dreiging.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Klager verbleef eerder in de p.i. Arnhem en vanuit die inrichting is klager bij besluit van 30 juni 2016 overgeplaatst naar de p.i. Almelo op verzoek van het OM. Uit het daaraan ten grondslag liggende selectieadvies van 29 juni 2018 blijkt dat het OM zich op het standpunt stelde dat de medeverdachten niet bij elkaar in de p.i. konden verblijven zeker nu de zaak nog niet in hoger beroep was afgedaan en een eventuele wederzijdse beïnvloeding tot het minimum moet worden beperkt. Bij besluit van 5 juli 2018 heeft de selectiefunctionaris na een uitgebracht positief advies aan de vrijhedencommissie van de p.i. Almelo het verzoek van klager tot overplaatsing naar de p.i. Arnhem vanwege de afstand gehonoreerd. Naar aanleiding van dit besluit heeft de casemanager van de p.i. Arnhem de selectiefunctionaris op 6 juli 2018 telefonisch benaderd en bericht dat toen klager en een medeverdachte in 2016 op dezelfde afdeling in de p.i. Arnhem verbleven, er ruzie tussen hen is ontstaan en dat klager destijds de familie van de medeverdachte heeft bedreigd. De medeverdachte die nog immer in de p.i. Arnhem verblijft, heeft cassatie ingesteld. Daarbij is het van belang om te weten dat de verklaringen van de medeverdachte en die van klager in de strafzaak niet met elkaar overeenkomen. Gelet op de inhoud van de selectieadviezen van de p.i. Arnhem van 29 juni 2016 en die van de p.i. Almelo van 22 juni 2018 en de selectiebeslissing van 30 juni 2016 had de selectiefunctionaris bij de besluitvorming van 5 juli 2018 geen kennis van hetgeen zich in 2016 in de p.i. Arnhem is voorgevallen tussen klager en de medeverdachte, nog van het huidige verblijf van de medeverdachte in de p.i. Arnhem. De selectiefunctionaris heeft op dezelfde dag van het telefoongesprek het besluit van 5 juli 2018 ingetrokken ter voorkoming van een confrontatie en onnodige spanningen in de p.i. Arnhem. Gegeven de omstandigheden prevaleerde de orde, rust en veiligheid in de p.i. Arnhem boven het persoonlijke belang van klager. Navraag in de inrichting heeft opgeleverd dat in de landelijke rapportage van 26 juni 2016 en 27 juni 2016 melding is gemaakt van een gesprek met de medeverdachte. Hierin komt naar voren dat sprake is van bedreigingen van klager jegens de medeverdachte en de vrouw van de medeverdachte een dreigbrief heeft ontvangen. Op het voorgeleidingsformulier staat dat klager niet met de medeverdachte in dezelfde inrichting mag verblijven. De casemanager van de p.i. Arnhem heeft voorts vernomen dat de vrouw van de medeverdachte aangifte heeft gedaan. Gelet hierop en het gegeven dat de medeverdachte nog immer in de p.i. Arnhem verblijft en in cassatie is gegaan, waarbij sprake is van een niet bestreden tegenstrijdige proceshouding ten aanzien van het aan de medeverdachte en klager tenlastegelegde, is het besluit van de selectiefunctionaris tot intrekking van de beslissing van 5 juli 2018 niet als onredelijk aan te merken.

4.         De beoordeling

De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat de selectiefunctionaris zorgvuldig te werk is gegaan door gelet op de inhoud van de telefonische informatie die zij kreeg vanuit de p.i. Arnhem haar beslissing van 5 juli 2018 in te trekken en een nieuwe beslissing te nemen, te weten een afwijzing op het verzoek tot overplaatsing op 6 juli 2018, ter voorkoming van een confrontatie met een medeverdachte en onnodige spanningen in de p.i. Arnhem. De beroepscommissie is van oordeel dat de selectiefunctionaris in alle redelijkheid gegeven de omstandigheden de orde, rust en veiligheid in de p.i. Arnhem kon laten prevaleren boven klagers persoonlijke belang. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 30 oktober 2018

       

                                                      

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven