nummer: R-269
betreft: [klager] datum: 15 november 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.E. Temmen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 26 maart 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist tot verlening van strafonderbreking aan klager voor onbepaalde duur op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling).
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klagers raadsman zal nogmaals een asielverzoek indienen. Klager is homoseksueel en wenst, in ieder geval tot het moment dat definitief op het asielverzoek is beslist, in Nederland te verblijven. Indien klager naar Egypte wordt uitgezet, zoals de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) voornemens is te realiseren, vreest klager voor zijn leven. Bovendien zijn reeds een beroep en een voorlopige voorziening aanhangig tegen het uitgevaardigde inreisverbod. Ook in het kader van de lopende asielprocedure zal een voorlopige voorziening worden aangevraagd. Nu de positie van homoseksuelen en christenen in Egypte is verslechterd, is in geval van onverhoopte terugkeer te vrezen voor klagers leven. Voorts heeft hij van meet af aan verzocht zijn psychische problemen te laten behandelen. Vanwege zijn status van ongewenste vreemdeling is nimmer met een behandeling gestart. Indien de strafonderbreking wordt verleend, zal klager als onbehandeld persoon weer tot de Nederlandse, dan wel Egyptische, samenleving toetreden. Dat kan leiden tot recidive.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Uit de inlichtingen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) volgt dat aan klager bij beschikking van 16 februari 2018 een inreisverbod voor tien jaren is uitgevaardigd, te rekenen vanaf de dag dat klager de Europese Unie heeft verlaten. Klager heeft tegen deze beslissing op 15 maart 2018 beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Uit navraag bij de IND is gebleken dat deze procedures nog lopen, maar geen reden zijn de strafonderbreking niet te verlenen. Ook klagers hoger beroep inzake zijn eerste asielaanvraag loopt nog. De Raad van State zal voorafgaand aan klagers uitzetting uitspraak doen ten aanzien van de voorlopige voorziening en het ingestelde hoger beroep. Aangezien strafonderbreking eerst na de uitzetting ingaat, staan voornoemde omstandigheden niet in de weg aan het verlenen van strafonderbreking.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te ‘s Hertogenbosch heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het verlenen van strafonderbreking, onder de voorwaarde dat klager Nederland daadwerkelijk verlaat en niet terugkeert.
De politie heeft zich van advies onthouden.
3. De beoordeling
Door en namens klager wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van in totaal vijftien maanden met aftrek, wegens verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Laatstgenoemd delict is gepleegd tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Voorts heeft klager een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel van € 1.038,67. De einddatum van klagers detentie valt, behoudens de mogelijkheid van strafonderbreking zoals bedoeld in artikel 40a van de Regeling, op of omstreeks 18 september 2018. De eerst mogelijke datum voor strafonderbreking was op 5 februari 2018.
Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat een vreemdeling in aanmerking komt voor strafonderbreking, mits het daadwerkelijk vertrek uit Nederland mogelijk is en gerealiseerd wordt. Dit brengt mee dat de strafonderbreking pas ingaat op het moment dat de vreemdeling daadwerkelijk Nederland verlaat (Stcrt. 11 april 2012, 7141).
Bij beslissing van 26 maart 2018 heeft de Minister beslist aan klager strafonderbreking te verlenen voor onbepaalde duur. Uit de stukken, waaronder de inlichtingen van de IND, volgt dat klager ten aanzien van zijn (eerste) aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op 28 november 2017 hoger beroep heeft ingesteld. Bij beschikking van 16 februari 2018 is aan klager een inreisverbod voor de duur van tien jaren uitgevaardigd; deze beschikking is op 15 maart 2018 aan klager verzonden. Tegen dit inreisverbod heeft klager op 15 maart 2018 beroep ingesteld en verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De IND geeft aan dat voornoemde procedures geen rechtmatig verblijf genereren. Op 12 april 2018 heeft klager een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend. In het kader van deze laatstgenoemde procedure geeft de IND te kennen dat vooralsnog geen sprake is van verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, maar dat klager rechtmatig verblijf in Nederland heeft, omdat hij, ondanks het aan hem uitgevaardigde inreisverbod, de behandeling van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning in Nederland mag afwachten.
Gelet op het voorgaande behoort klager niet tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland en komt hij niet in aanmerking voor strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. Ook een daadwerkelijk vertrek uit Nederland is niet mogelijk en kan niet worden gerealiseerd. De beslissing van de Minister aan klager strafonderbreking te verlenen voor onbepaalde duur kan derhalve niet als redelijk of billijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd.
Aangezien de beroepscommissie met enige vertraging op onderhavig verzoek beslist, is klagers situatie inmiddels gewijzigd. De beroepscommissie is namelijk gebleken dat aan klager op 7 september 2018 strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling is verleend. Zij ziet om die reden termen aanwezig een tegemoetkoming toe te kennen en stelt de hoogte daarvan – naar redelijkheid en billijkheid – vast op € 100,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 100,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 15 november 2018
secretaris voorzitter