Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-338, 7 september 2018, schorsing
Uitspraakdatum:07-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-338

Betreft : [verzoeker]    datum: 7 september 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 4 september 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel en aansluitend zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 3 september 2018 om 15.00 uur en eindigend op 17 september 2018 om 15.00 uur, wegens geweld jegens een medegedetineerde.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke mededeling van de commissie van toezicht van 5 september 2018 inhoudende dat het schorsingsverzoek tevens als klaagschrift is aangemerkt alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 september 2018 en 6 september 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit het schriftelijk verslag van 3 september 2018 komt naar voren dat verzoeker in gevecht is geraakt met een medegedetineerde. Ook nadat het personeel beide gedetineerden uit elkaar had gehaald, bleef verzoeker provoceren. Verzoeker stelt dat de disciplinaire straf die aan hem is opgelegd oneerlijk is, nu hij uit zelfverdediging heeft gereageerd waarbij hij een medegedetineerde heeft geslagen.

Het aan de strafoplegging ten grondslag liggende verslag luidt als volgt:

Hierbij stel ik u op de hoogte van het volgende voorval:

“Op maandag 3 september 2018 was ik R. belast met de post toezicht 400.

Omstreeks 10:50 uur ontstond er een woordenwisseling tussen ged. [A] en ged. [M] van de A-23b. Ged. [A] zei tegen ged. [M] “niet hier nu waar bewaarders bij zijn”.

Beide heren bleven elkaar provoceren waarna het uitmond(d)e in een vechtpartij tussen beide heren. Ik heb ged. [M] weggetrokken en collega [F] trok ged. [A] weg.

Nadat ik alarm had geslagen kwam ged. [M] los van me en ging weer op ged. [A] af. Waarna ik ged. [M] weer heb vast gepakt en hem weg heb getrokken. Collega [ F] heeft ged. [A] tegen gehouden want die wilde ook op ged. [M]  af. Nadat meerdere collega’s ter plaatse waren zijn beide heren naar de ISO gebracht.”

Op grond van dit verslag staat naar het oordeel van de voorzitter vast dat verzoeker heeft gevochten met een medegedetineerde. Op grond van het verslag noch anderszins is aannemelijk geworden dat sprake is van noodweer aan de zijde van verzoeker.

Uit het verslag kan niet worden opgemaakt dat sprake is van geweld of bedreiging door verzoeker jegens personeel van de p.i.

Verzoeker heeft een disciplinaire straf opgelegd gekregen van zeven dagen opsluiting in een strafcel en zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel. Uit de ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, volgt dat voor het toepassen van geweld jegens een medegedetineerde, in beginsel een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen opsluiting in een straf- of eigen cel kan worden opgelegd. Indien de directeur van de in de Sanctiekaart neergelegde beleidslijn wil afwijken, geldt daarbij de eis dat die afwijking gemotiveerd dient te worden. De directeur heeft de keuze voor de aard en hoogte van de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:

“Deze beslissing is genomen op grond van de volgende overweging(en):

Een personeelslid belast met toezicht 400 gaf aan dat maandag 03-09-2018 een woordenwisseling tussen een medegedetineerde en u ontstond .U zei tegen een medegedetineerde ‘niet hier nu waar bewaarders bij zijn”. U en de medegedetineerde bleven elkaar provoceren waarna het uitmond(d)e in een vechtpartij tussen u beiden. Het personeelslid heeft de medegedetineerde weggetrokken en een ander personeelslid trok u weg. Nadat het personeelslid alarm had geslagen kwam de medegedetineerde los van het personeelslid en ging weer op u af. Het personeelslid heeft de medegedetineerde weer vastgepakt en hem weggetrokken. Het andere personeelslid heeft u tegen gehouden want u wilde ook op de medegedetineerde af.

Nadat meerdere personeelsleden ter plaatse waren bent u beiden naar de ISO gebracht.

Tijdens het wederhoorgesprek geeft u aan dat u uit zelfverdediging heeft gereageerd. U heeft de medegedetineerde geslagen omdat hij op u af kwam. U bleef echter gedurende de gehele periode provocerende opmerkingen maken en had een duidelijk aandeel in hetgeen er gebeurd is. Ik was getuige van het geheel en ik heb gezien dat u, voordat er geslagen werd, werd tegengehouden. Gezien het feit dat u zowel uzelf als ook collega’s in gevaar hebt gebracht en u de rust, orde en veiligheid ernstig in het geding hebt gebracht, sanctioneer ik u volgens de sanctiekaart voor 14 dagen straf verdeeld in 7 dagen strafcel en 7 dagen in eigen cel zonder tv.”

Anders dan de directeur heeft overwogen, is de bestreden sanctionering naar het oordeel van de voorzitter niet in lijn met de Sanctiekaart nu geen sprake is van geweld tegen of bedreiging van personeel. Toepassing van geweld tegen een medegedetineerde houdt naar het oordeel van de voorzitter altijd een gevaar in voor de orde en veiligheid in de inrichting en de rust in de inrichting is met een vechtpartij per definitie verstoord. De door de directeur gegeven motivering kan daarom de bestreden beslissing niet dragen. Gelet daarop zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek en zal de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing worden geschorst met ingang van het moment dat de straf gelijk wordt aan de in de Sanctiekaart opgenomen straf.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur per 10 september 2018 om 15.00 uur tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

 

 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 7 september 2018

             

                                                                      

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven