Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1860/TP, 28 oktober 2003, beroep
Uitspraakdatum:28-10-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1860/TP

betreft: [klager] datum: 28 oktober 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 7 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. V.M. Leloux, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. V.M. Leloux om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 17 september 2003 verlengd tot 16 december 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 24 oktober 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 21 december 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de locatie De Schie (huis van bewaring (h.v.b.)) teRotterdam.
De Minister heeft aangegeven dat bij beschikking d.d. 16 juli 2003 is besloten tot plaatsing van klager in de tbs-inrichting Flevo Future. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wil zo spoedig mogelijk behandeld worden. Hij moet onredelijk lang op behandeling wachten, hetgeen niet bevorderend is voor de behandeling. Hij ervaart zijn verblijf in eenh.v.b. als ondraaglijk, omdat hem daar de nodige hulp en behandeling niet kunnen worden geboden. Zo wordt geen recht gedaan aan de door de rechter bevolen behandeling. Het feit dat klager detentiegeschikt wordt geacht, isonvoldoende reden om hem zijn recht op behandeling langer te ontzeggen. Het voelt voor klager alsof hij ‘gestraft’ wordt daar hij op een reguliere afdeling verblijft en geen ‘bijzonder geval’ is.
Sinds de plaatsingsbeslissing van 16 juli 2003 is er geen contact geweest tussen Flevo Future en klager, hetgeen de Minister valt aan te rekenen.
Verzocht wordt om toekenning van een temoetkoming, alsmede vergoeding van de gemaakte kosten van rechtsbijstand.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager is tijdig gehoord en bericht inzake de bestreden beslissing. Klager kon voorts wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestredenbeslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verblijft op een reguliere afdeling van de locatiede Schie te Rotterdam. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting vanklagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. De opgevraagde medische verklaring zal na ontvangst worden nagezonden.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Hoewel de (tenuitvoerlegging van) de passantentijd als straf kan worden ervaren, is zij niet als zodanig bedoeld, maar een helaas thans onvermijdelijk gevolgvan tekortschietende tbs-capaciteit.

Uit de medische verklaring d.d. 29 september 2003 en de daaronder liggende rapportage d.d. 16 september 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Rotterdam en Dordecht blijkt dat de psychische conditie van klager op dat momentniet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen signalen omtrent eventuele detentieongeschiktheid ontvangen vanuit het h.v.b. waar klager verblijft.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 17 september 2003 tot 16 december 2003 niet in strijd is met de wet. Er zijn derhalve geentermen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. De wet voorziet overigens niet in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 28 oktober 2003

secretaris voorzitter

Naar boven