Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1932/TP, 30 oktober 2003, beroep
Uitspraakdatum:30-10-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1932/TP

betreft: [klager] datum: 30 oktober 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 15 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op verzoek van klager heeft mr. M.A.I. Witlox namens hem het beroep op 27oktober 2003 schriftelijk toegelicht.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 12 augustus 2003 verlengd tot 11 november 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 13 november 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 17 augustus 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk in hethuis van bewaring (h.v.b.) Demersluis te Amsterdam.
De Minister heeft aangegeven dat hij bij beschikking d.d. 14 juli 2003 heeft besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug (Veldzicht). Deze plaatsing was ten tijde van het instellenvan het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Hij heeft zijn gevangenisstraf uitgezeten en wil nu zo spoedig mogelijk behandeld worden, zodat hij kan terugkeren in de maatschappij. De tijd die hij in een h.v.b.doorbrengt is verloren tijd. Er is een bijzondere omstandigheid die klagers plaatsing bij voorrang rechtvaardigt. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de rechterlijke uitspraak waarbij hij is veroordeeld tot een gevangenisstrafen hem tbs is opgelegd. Doordat het hoger beroep pas op 3 augustus 2002 is afgehandeld is de passantentermijn op 17 augustus 2002 aangevangen, hoewel zijn gevangenisstraf al op 12 januari 2002 is geëxpireerd. Klager bevindt zichderhalve al sinds 12 januari 2002 op oneigenlijke gronden in een h.v.b. Zijn passantentermijn bedraagt geen 14 maanden, maar ruim 21 maanden en is daarmee dermate disproportioneel dat een spoedplaatsing met voorrang noodzakelijk engerechtvaardigd is.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep is twee dagen te laat ingediend. Nu geen redenen bekend zijn geworden die deze termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen, zal klager niet-ontvankelijk zijn in het beroep. Indien de beroepscommissie anders oordeelt, zalhet beroep ongegrond zijn. De Minister heeft tijdig voldaan aan de hoor- en mededelingsplicht.
Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager twaalf maanden in een h.v.b. Vanwege deze duur is klager een tegemoetkomingaangeboden, die door hem is aanvaard. Klager zal een vaststellingsovereenkomst worden toegezonden.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet wordenaangemerkt.

4. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen. De bestreden beslissing is klager op 6 augustus 2003 uitgereikt. Klagers beroepschrift dateert van 11 augustus 2003 en is blijkens het opschrift opde enveloppe verzonden via de inrichting. De termijnoverschrijding van twee dagen is derhalve niet te wijten aan een verzuim van klager.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager als gevolg van de bestreden beslissing langer dan 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verblijft. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in ditgeval als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

In de medische verklaring d.d. 10 september 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Amsterdam wordt, onder verwijzing naar de eerder door die dienst uitgebrachte medische verklaring d.d. 16 juli 2003, geconcludeerd dat klagerop grond van een nu goede behandelmotivatie gediend is met een spoedige plaatsing in een tbs-inrichting, daar een langer verblijf in een h.v.b. deze motivatie en daarmee het toekomstige behandelresultaat negatief kan gaan benvloeden. Voorts wordt daarin vermeld dat er sedert het vorige onderzoek niets aan klagers psychische conditie en omstandigheden is veranderd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager vanwege zijn psychische conditie bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. Zoals in de uitspraak03/1375/TP d.d. 15 oktober 2003 reeds is overwogen, kan klagers thans goede behandelmotivatie niet tot een ander oordeel leiden, nu in het algemeen tbs-passanten voor behandeling gemotiveerd zijn. Voorts zal in het algemeen geldendat een langer verblijf van tbs-passanten in een h.v.b. een mogelijk negatieve invloed heeft op de behandeling. In verband met het bestaande capaciteitstekort is in geval van detentieongeschiktheid plaatsing bij voorrang bovenandere tbs-passanten geïndiceerd.

De omstandigheid dat klager langere tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dan zijn effectieve straftijd ten gevolge van het door hem ingestelde hoger beroep kan niet tot een ander oordeel leiden. Volgens vaste rechtspraakvan de beroepscommissie wordt in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd niet als voor de berekening van de passantentermijn relevante wachttijd beschouwd (bijvoorbeeld
C 98/85 d.d. 4 augustus 1998 en 00/784/TP d.d. 16 november 2000).

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in Veldzicht dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden. Weliswaar heeft klager een hem door de Minister aangebodentegemoetkoming geaccepteerd, maar ten tijde van de behandeling van het beroep was - voor zover de beroepwcommissie bekend - nog geen sprake van een door klager en de Minister ondertekende vaststellingsovereenkomst.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichtingdaadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag nahet verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 oktober 2003

secretaris voorzitter

Naar boven