nummer: 03/1448/TP
betreft: [klager] datum: 28 oktober 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 25 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.M.P. Nan, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.P. van Damme om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 19 juli 2003 verlengd tot 17 oktober 2003.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 28 mei 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 24 juli 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende penitentiaire inrichtingen, sinds 25 juli2003 in het huis van bewaring (h.v.b.) Lelystad te Lelystad.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 27 februari 2003 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing. De beroepscommissie wordt verzocht ambtshalve te toetsen in hoeverre de Minister bij het nemen van de bestreden beslissingheeft voldaan aan de formele vereisten. De Minister heeft in de bestreden beslissing wederom gewezen op het capaciteitstekort en aangegeven dat hij geen aanleiding ziet klager met voorrang te plaatsen. Klager heeft echter dringendbelang bij een zo spoedig mogelijke aanvang van de hem door de rechter gewenste tbs-behandeling. Klager verblijft door die beslissing langer dan een jaar in een h.v.b. Om die reden dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.Verwezen wordt naar de uitspraak d.d. 22 juni 2000 van de beroepscommissie (Sancties, 2000, 46). Bovendien zijn klagers huidige conditie en de nog aanwezig zijnde motivatie gronden om hem met voorrang te plaatsen. Voorts wordt deberoepscommissie verzocht te beoordelen of klager wordt achtergesteld bij andere ter beschikking gestelden (tbs-gestelden), nu klager zelf niet in de gelegenheid is een vergelijking met andere tbs-gestelden te maken. Het is klagerbekend dat volgens vast beleid binnen zes maanden na de plaatsingsbeslissing de opname in de betreffende tbs-inrichting moet zijn gerealiseerd.
Klager dient de gebruikelijke tegemoetkoming te worden geboden. Klager heeft niet gereageerd op de hem door de Minister aangeboden tegemoetkoming voor het geval dit een minimumregeling betreft en de beroepscommissie eventueeldaarvan ten gunste van klager kan afwijken.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, aangezien klager tijdig is gehoord en geïnformeerd over de bestreden beslissing.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager bijna twaalf maanden in eenpenitentiaire inrichting (p.i.). Gelet op die duur is hem een tegemoetkoming aangeboden, waarop nog geen reactie van klager is ontvangen.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in dep.i.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring is klager detentiegeschikt.
4. De beoordeling
Klager is vóór het verstrijken van de passantentermijn gehoord en geïnformeerd over de verlenging daarvan. Derhalve is voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.
In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten gevolge van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een p.i. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.
Uit de medische verklaring d.d. 21 augustus 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Flevoland te Almere blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een p.i. alsonverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. Mogelijke afname van behandelmotivatie door langer verblijfin een p.i. kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dit in het algemeen voor vele tbs-passanten zal gelden en niet aannemelijk is dat klagers situatie daarvan wezenlijk afwijkt.
Namens klager is verzocht na te gaan of klager wat betreft het uitblijven van plaatsing in een tbs-inrichting wordt achtergesteld bij andere tbs-passanten. De beroepscommissie ziet geen aanleiding aan dit verzoek te voldoen, nu zijevenmin als klager beschikt over voldoende gegevens om eventuele achterstelling te kunnen onderzoeken. Wel is het de beroepscommissie ambtshalve bekend, dat vele tbs-passanten als gevolg van het nog immer bestaande capaciteitstekortlanger dan een jaar na aanvang van de tbs moeten wachten op daadwerkelijke plaatsing in een tbs-inrichting. De volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen wordt, zoals door de Minister aangegeven, primair bepaald door deaanvangsdatum van de tbs dan wel de datum waarop een tbs-gestelde in aanmerking kwam voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs. Daarvan wordt alleen afgeweken als blijkt dat de betrokken tbs-gestelde met voorrang boven anderen ineen tbs-inrichting geplaatst dient te worden. Het door klagers raadman genoemde beleid dat de Minister binnen zes maanden na het nemen van een plaatsingsbeslissing dient over te gaan tot plaatsing is de beroepscommissie niet bekend.
De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in de Dr. Henri van der Hoevenliniek dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichtingdaadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag nahet verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 28 oktober 2003
secretaris voorzitter