Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1516/TA, 27 oktober 2003, beroep
Uitspraakdatum:27-10-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1516/TA
betreft: [klager] datum: 27 oktober 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 3 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.M.Th.M. Zumpolle, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 30 juni 2003 van de beklagcommissie bij Flevo Future, locatie Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 september 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], directeur behandeling, en[...], hoofd behandelingsrapportage. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.
Van klagers voormelde raadsman is bericht van verhindering ontvangen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
a. de beslissing van het hoofd van de inrichting klagers verblijf in de separeerruimte te verlengen met vier weken, ingaande 24 januari 2003, met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van klager voorde veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen, de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, en de afwending van ernstig gevaar voor klagers gezondheid;
b. de beslissingen van het hoofd van de inrichting klager tijdens zijn verblijf in de separeerruimte niet toe te staan met een pen te schrijven en hem niet toe te staan zonder toezicht in een spreekkamer te spreken met zijnvertrouwenspersoon;
c. de beslissing van het hoofd van de inrichting klager niet langer toe te staan deel te nemen aan therapieën.
De beklagcommissie heeft het beklag inzake voormelde onderdelen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep verwezen naar het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. Dit is in het beroepschrift als volgt toegelicht.
Het hoofd van de inrichting heeft op 24 januari 2003 beslist tot verlenging van de separatie en tot het voortzetten van het anti-ontvluchtings- en anti-gijzelingsbeleid, in verband met de door klager ondernomen ontvluchtingspogingop 29 december 2002. Het hoofd van de inrichting heeft gesteld dat de verlenging noodzakelijk was omdat klager geen openheid heeft betracht naar zijn behandelaars en dat hij moeilijk of niet was in te schatten. Klager is het hiermeeniet eens en van vluchtgevaar was naar zijn mening geen sprake meer. De psychiater [...], verbonden aan de kliniek, zou dit kunnen bevestigen. Klagers raadsman heeft aanvankelijk bericht de bevestiging naar de beroepscommissie tezullen zenden. Vervolgens heeft hij bericht dat deze bevestiging niet is verkregen.
Klager heeft het beroep ter zitting - samengevat - toegelicht als volgt.
De motivering van de verlenging is niet met feiten onderbouwd. Klager heeft zich nimmer agressief gedragen tegenover anderen. Over agressie is niets te vinden in de wettelijke aantekeningen of in andere stukken over zijndetentievoorgeschiedenis. Dat hij zichzelf iets zou aandoen vindt klager ook onzin, omdat de inrichting dit ook niet met feiten kan staven. De maatregelen zijn daarom ten onrechte opgelegd.
Het is juist dat in november 2002 ontvluchtingsmateriaal in zijn kamer is gevonden en dat hij op 29 december 2002 kort buiten de inrichting is geweest. Klager is in uiterste nood ontvlucht, op een moment dat hij van elk perspectiefwas ontdaan. De inrichting heeft zijn motivering voor de ontvluchting niet willen begrijpen. Het was niet mogelijk met de inrichting een goed contact op te bouwen over zijn behandeling.

Namens het hoofd van de inrichting is aan het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegevoegd dat verschillende functionarissen gesprekken met klager hebben gevoerd over zijn behandeling, maar dat met klager hierovergeen overeenstemming was te verkrijgen.
Ten aanzien van het stoppen dan wel afbouwen van klagers therapieën is aangevoerd dat hiertoe is besloten in verband met de aanmelding van klager voor herselectie. Deze aanmelding komt voort uit het ontbreken van het vertrouwen datde behandelrelatie tussen de behandelaars van de inrichting en klager na de ontvluchting kon worden voortgezet en op de ervaren oninschatbaarheid van klagers gedrag.

3. De beoordeling
De bestreden beslissingen onder 1.a. en 1.b. zijn in hoofdzaak gebaseerd op het gevaar voor ontvluchting door klager. Dienaangaande is uit het onderzoek van de beroepscommissie het volgende gebleken.
In november 2002 is bij onderzoek van klagers kamer een soort touwladder gevonden. Aan de inrichting is gebleken dat klager met de vervaardiging hiervan vanaf medio 2002 bezig is geweest. Klagers juist (weer) gestarte begeleidestadsverloven zijn daarop ingetrokken. Klager heeft tegenover het behandelteam aangegeven dat hij altijd wegen zou vinden om zich aan de kliniek te onttrekken, wanneer hij geen perspectief zou ervaren in de behandeling. Klager is op29 december 2002 daadwerkelijk uit de inrichting ontvlucht. Hij wordt sindsdien door de inrichting als vluchtgevaarlijk beschouwd.

Klager is na zijn spoedige terugkeer op 29 december 2002 in de inrichting gesepareerd. Tijdens deze separatie is een anti-ontvluchtings- en anti-gijzelingsbeleid gevolgd, inhoudende bejegening door vier personeelsleden en onthoudingvan bepaalde voorwerpen.

Klagers separatie is d.d. 24 januari 2003 met ministeriële machtiging verlengd met een tijdvak van ten hoogste vier weken, met het oog op de belangen en gronden, zoals hierboven onder 1.a. vermeld, waarbij het beleid gericht opvoorkoming van gijzeling en ontvluchting is voortgezet.
De beslissingen onder 1.b. zijn een gevolg van dit beleid.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissingen onder 1.a. en b. voorts gebaseerd op de omstandigheid dat het, op grond van de opgedane ervaringen, moeilijk is gebleken klagers gedrag in te schatten.

In verband met de daadwerkelijke ontvluchting op 29 december 2002 en de door de inrichting ervaren oninschatbaarheid van klagers gedrag heeft de inrichting het vertrouwen verloren dat de behandelrelatie met klager kan wordenvoortgezet en heeft het hoofd van de inrichting tevens besloten klager voor herselectie naar een meer beveiligde inrichting aan te melden. Dientengevolge is de beslissing - onder 1.c.- genomen klagers therapieën te stoppen dan welaf te bouwen.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de bestreden beslissingen op goede gronden zijn genomen en niet in strijd zijn met de wet. De beroepscommissie acht deze beslissingen, allebelangen en omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen, ook niet onredelijk of onbillijk.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

Klagers regime is overigens sinds 30 januari 2003 verlicht in die zin dat hij alleen gedurende de nacht in de separeerkamer diende te verblijven. Overdag gold sindsdien een kamerprogramma en verbleef klager in een gestripte kamer opde afdeling Twijnhuis.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. F.A.M. Kortmann en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 27 oktober 2003.

secretaris voorzitter

nummer: 03/1516/TA
betreft : [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 10 september 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam teAmsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker;
leden: dr. F.A.M. Kortmann en mr. C.L. van den Puttelaar .
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. Chr.F. Swart-Babbé.

Gehoord zijn klager, namens het hoofd van Flevo Future, locatie Utrecht, [...], directeur behandeling, en [...], hoofd behandelingsrapportage.
Van klagers raadsman is bericht van verhindering ingekomen.

Klager heeft een notitie overgelegd, welke aan dit verslag is gehecht en heeft daaraan
- zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
De motivering van de verlenging is niet met feiten onderbouwd. Klager heeft zich nimmer agressief gedragen tegenover anderen. Over agressie is niets te vinden in de wettelijke aantekeningen of in andere stukken over zijndetentievoorgeschiedenis. Dat hij zichzelf iets zou aandoen vindt klager ook onzin, omdat de inrichting dit ook niet met feiten kan staven. De maatregelen zijn daarom ten onrechte opgelegd.
Het is juist dat in november 2002 ontvluchtingsmateriaal in zijn kamer is gevonden en dat hij op 29 december 2002 kort buiten de inrichting is geweest. Klager is in uiterste nood ontvlucht, op een moment dat hij van elk perspectiefwas ontdaan. De inrichting heeft zijn motivatie voor de ontvluchting niet willen begrijpen. Klager heeft gepoogd in kontakt te komen met de inrichting, maar zijns inziens is de inrichting niet bereid met hem in gesprek te gaan.Klager heeft het gevoel tijdens zijn verblijf in de inrichting niet met maar tegen de sociotherapeuten, het afdelingshoofd, zijn behandelingscoördinator en de directeur behandeling te hebben gesproken. De inrichting wil inmiddelsvan hem af. Klager hoopt dat hij elders opnieuw kan beginnen

Namens het hoofd van genoemde inrichting is volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. Ter toelichting hierop is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
De inrichting wilde wel contact met klager, maar er kon geen overeenstemming met hem worden bereikt over zijn behandeling. Klagers behandelingscoördinator dhr. O. heeft zeer veel met klager gesproken over zijn situatie en de matevan afwezigheid van voortgang van zijn behandeling. De directeur behandeling heeft ook met klager gesproken.
Klager heeft ontvluchtingsmateriaal vervaardigd in een periode waarin hij vrijheden had. Dit materiaal is in november 2002 bij een onderzoek van zijn kamer gevonden. De begeleide stadsverloven zijn daarop ingetrokken. Op 3 december2002 is klagers computer in beslag genomen om te onderzoeken of hij bezig was voorbereidingen voor een ontsnapping te treffen. Op 29 december 2002 is hij daadwerkelijk voor korte tijd ontvlucht. De ontvluchting was een technischhoogstandje. De inrichting heeft hieruit geconcludeerd dat klager echt weg wilde. Na zijn terugkeer in de inrichting is klager gesepareerd. Omdat het een extreme situatie betrof is een bejegening door vier personeelsledennoodzakelijk geacht en mocht klager in de separeerruimte geen voorwerpen zoals een pen hebben, ter voorkoming van ontvluchting en gijzeling.
Onder verwijzing naar het verzoek om machtiging aan de Minister van Justitie is aangevoerd dat verlenging van de separatie noodzakelijk werd geacht omdat
hij als vluchtgevaarlijk werd beschouwd en zijn gedrag moeilijk was in te schatten. Op het moment van de verlenging werden er nog zodanige risico’s aanwezig geacht dat beëindiging van de separatie nog niet mogelijk was. Enige dagenlater is klagers regime verlicht.
Door zijn ontvluchting en de oninschatbaarheid van zijn gedrag is het vertrouwen weggevallen dat de behandelrelatie kan worden voortgezet. Het hoofd van de inrichting heeft klagers overplaatsing naar een andere inrichtingaangevraagd. In verband hiermee zijn klagers therapieën beëindigd. Klagers herselectie naar een meer beveiligde inrichting is inmiddels in een ver gevorderd stadium.

secretaris voorzitter

Naar boven