Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-137, 30 juli 2018, schorsing
Uitspraakdatum:30-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-137   

Betreft : [Klager]         datum: 30 juli 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, verder verzoeker te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 70, tweede lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van een uitspraak van 13 juli 2018 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager.

Het beklag betreft het feit dat de casemanager van klager in het huis van bewaring (h.v.b.) nalatig heeft gehandeld, als gevolg waarvan de fasering van klager vertraging zou hebben opgelopen (LW-2018-210).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, de directeur opgedragen binnen een week een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beklagcommissie en de directeur verzocht de procedure met betrekking tot de aanvraag bij de selectiefunctionaris, indien mogelijk, te bespoedigen.

De voorzitter heeft kennisgenomen van bedoelde uitspraak van de beklagcommissie en van de onderliggende stukken, van het tegen de onderhavige uitspraak ingediende beroepschrift van 17 juli 2018, alsook van de schriftelijke reacties op het schorsingsverzoek van klager van 19 juli 2018 en van diens raadsman, mr. M. Iwema, van 18 juli 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de beklagcommissie slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

De voorzitter begrijpt dat de casemanager van klager in het h.v.b. na het vonnis van 30 april 2018 de procedure voor de fasering van klager in gang zou zetten, hetgeen niet is gebeurd en waarvoor de casemanager excuses heeft aangeboden. Verzoeker heeft ten overstaan van de beklagcommissie aangevoerd dat een gedetineerde in het h.v.b., waar niet met een basis- of plusprogramma wordt gewerkt, bij goed gedrag een aantekening kan krijgen, inhoudende dat hij bij overplaatsing naar de gevangenis direct in het plusprogramma wordt geplaatst. Klager heeft een dergelijke aantekening op basis van zijn gedrag in het h.v.b. niet gekregen. Het niet goed verlopen van de overdracht van de casemanager in het h.v.b. naar de casemanager in de gevangenis heeft volgens verzoeker niet tot vertraging van het faseringstraject van klager geleid, nu enkel gedetineerden die in het plusprogramma verblijven voor fasering in aanmerking komen.

Verzoeker heeft het onderhavige verzoek ingediend, omdat hij meent redelijkerwijs niet te kunnen voldoen aan hetgeen de beklagcommissie hem heeft opgedragen, te weten het (binnen een week) nemen van een nieuwe beslissing met betrekking tot de fasering van klager, nu verzoeker slechts een advies kan uitbrengen en niet bevoegd is een beslissing te nemen met betrekking tot de fasering van klager en vanwege het feit dat klager tijdens de beklagzitting van 13 juli 2018 nieuwe feiten naar voren heeft gebracht, die verzoeker nog niet nader heeft kunnen onderzoeken.

De voorzitter beslist als volgt. Voor zover verzoeker geacht wordt een beslissing te nemen met betrekking tot de fasering van klager, bijvoorbeeld plaatsing van klager in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting of het laten deelnemen van klager aan een penitentiair programma, acht de voorzitter verzoeker daartoe niet bevoegd. Een dergelijke beslissing is immers, gelet op het bepaalde in artikel 15, derde lid, van de Pbw, voorbehouden aan de selectiefunctionaris. Voor zover de beklagcommissie heeft bedoeld verzoeker op te dragen een selectieadvies ter zake van de fasering van klager uit te brengen binnen een week, kan de voorzitter verzoeker volgen in zijn betoog dat dit redelijkerwijs niet binnen een week kan worden gerealiseerd.

Het verzoek zal, met inachtneming van het voorgaande, worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beroepscommissie op het beroep zal hebben beslist.

 

 

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter  in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 30 juli 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven