Nummer : S-125
Betreft : [verzoeker] datum: 18 juli 2018
De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder ook de inrichting te noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 5 juli 2018, inhoudende de oplegging van een ordemaatregel van afdelingsarrest.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het ongedateerde klaagschrift, van de schriftelijke reactie van verzoekers raadsvrouw mr. I. Stas van 17 juli 2018, inhoudende dat zij verwijst naar de reactie in S-96, alsmede van de schriftelijke inlichtingen namens het hoofd van voornoemde inrichting van 17 juli 2018.
De voorzitter heeft ook kennis genomen van 17/4090/STA,17/4301/STA, 18/54/STA, 18/149/STA, 18/198/STA, 18/228/STA, 18/311/STA, 18/420/STA, 18/546/STA, 18/586/STA, 18/668/STA en S-96, en de onderliggende stukken.
1. De standpunten
Verzoeker heeft het verzoek als volgt toegelicht.
Op 29 november 2017 is verzoeker voor het eerst afdelingsarrest in de inrichting opgelegd. Dit heeft geduurd tot 6 juni 2018. Verzoeker is open en transparant geweest over hoe hij opnames heeft gemaakt en over de telefoon en is vervolgens voor observatie overgeplaatst naar FPC Dr. S. van Mesdag. Hij is daar goed ontvangen. Op 5 juli 2018 is hij teruggeplaatst naar FPC De Kijvelanden. Het is niet juist dat hij in FPC De Kijvelanden onvoldoende het contact is aangegaan met het behandelteam. Door op te merken dat verzoeker niet deelneemt aan de dagopening en de –sluiting insinueert de inrichting dat hij niet in contact zou zijn. Er zijn afspraken gemaakt over verzoekers terugkeer naar de inrichting en deelnemen aan de dagopening en –sluiting valt daar niet onder. Hij is altijd aanspreekbaar, relaxt, kalm en chill ondanks het afdelingsarrest. Hij is stabiel, helder en nuchter. Op 16 juli 2018 is hij intern overgeplaatst naar Onyx 1 omdat hij een LVB-status heeft. Verzoeker is klaar met de inrichting. De inrichting is boos en gekrenkt over de door verzoeker gemaakte opnames.
Verzoeker is niet boos of gefrustreerd. De psycholoog Van B. is boos op hem omdat hij haar bij naam en toenaam heeft genoemd als degene die hem een mobiele telefoon heeft verkocht.
Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren. Verzoeker is op 6 juni 2018 voor een tijdelijke observatieplaatsing overgeplaatst naar FPC Dr. S. van Mesdag. Hij is op 5 juli 2018 teruggeplaatst naar FPC De Kijvelanden.
Vóór de observatieplaatsing ging verzoeker onvoldoende het contact aan met het behandelteam over zijn boosheid en frustratie. Dit maakte dat er onvoldoende zicht was op zijn onderliggende gevoelens, die belangrijk zijn in verband met zijn risicomanagement, vroegsignaleringsplan en die samenhangen met zijn indexdelict. Het was zorgelijk dat er op basis van verzoekers houding en zijn (klacht)brieven boze en achterdochtige ideeën bij hem leken te bestaan ten aanzien van het behandelteam/medewerkers in de inrichting er sprake was van een verhoogde fase in zijn vroegsignalering, waar het behandelteam niet met verzoeker over in gesprek kon komen en er daardoor geen zicht of invloed op had. Het behandelteam probeerde dit regelmatig bespreekbaar te maken, maar dat hield verzoeker af. Hij gaf steeds aan niet boos en gefrustreerd te zijn en rustig en kalm te zijn, terwijl zijn klachten in hun toon juist wel blijk gaven van achterdocht, boosheid en frustratie. Verzoeker is niet belemmerd om onder begeleiding de inrichting in te gaan voor dagbesteding. Hij werd juist uitgenodigd om dit op te pakken, zodat getoetst kon worden hoe hij in contact was buiten de afdeling en hoe dit verliep. Omdat verzoeker hier echter niet aan meewerkte en hij geen gebruik maakte van de mogelijkheid om blokken te volgen, was er geen zicht op het benodigde risicomanagement en kon het behandelteam niet inschatten hoe hij zich gedroeg naar anderen in de inrichting. Dit maakte dat verzoeker niet onbegeleid de inrichting in kon. Het behandelteam bleef verzoeker motiveren om onder begeleiding aan activiteiten deel te nemen. Tijdens de observatieplaatsing in FPC Dr. S. van Mesdag heeft verzoeker geweigerd mee te werken aan het onderzoek en gesprekken en heeft hij deelname aan dagbesteding geweigerd. Men heeft verzoeker daarom, maar ook door de korte tijd dat hij in FPC Dr. S. van Mesdag heeft verbleven, niet goed in zicht gekregen en er zijn geen nieuwe inzichten vanuit deze observatieplaatsing naar voren gekomen. Verder heeft verzoeker zijn beschuldigingen naar medewerkers in FPC De Kijvelanden in de tussentijd niet ingetrokken. Wegens omstandigheden buiten zijn macht om is de observatieplaatsing eerder afgebroken dan gepland was en is verzoeker teruggeplaatst in FPC De Kijvelanden. Er staat momenteel een nieuw verzoek tot observatieplaatsing uit bij het Ministerie. Het Ministerie wil deze tweede observatieplaatsing vormgeven bij het Pieter Baan Centrum (PBC). Het PBC heeft echter een wachttijd van enkele weken tot maanden. Tot verzoeker daar terecht kan, verblijft hij in FPC De Kijvelanden. Daarna zal afhankelijk van de uitkomsten van de observatieplaatsing bekeken worden welke instelling het meest geschikt is voor verzoeker. Het plan is om hier dan een zorgconferentie over te beleggen.
Aangezien er in de houding en de situatie van verzoeker niets is veranderd, is het in het kader van de orde en veiligheid noodzakelijk om de bewegingsvrijheid van verzoeker te beperken tot de afdeling. Aan de hand van uitspraken van verzoeker, maar ook uit de inhoud van zijn ingediende klachten en brieven, blijkt dat hij in een hoge fase van zijn vroegsignalering verkeert. Verzoeker stuurt veel brieven en klachten naar verschillende instanties. Uit de inhoud van deze brieven blijkt dat hij sterk blijft vasthouden aan zijn boosheid/frustraties en dat hij dit niet kan loslaten ondanks meerdere pogingen om hierover met hem in gesprek te gaan. Dergelijke signalen komen voor in fase 2 van zijn vroegsignalering en om te voorkomen dat hij richting fase 3 (delictgedrag) gaat, wordt de maatregel afdelingsarrest ingezet. Het delictgedrag in het verleden kende eenzelfde aanloop van frustraties, bedreigingen en onderhuidse boosheid en gezien het feit dat hij tot op heden niet tot nauwelijks meewerkt aan behandeling is de delictdynamiek onveranderd gebleven. Verzoeker heeft zelf onvoldoende interne remming om zijn gedrag te sturen met daarbij het risico dat hij gaat handelen wanneer spanning en frustratie oplopen. Er hebben gesprekken plaatsgevonden tussen verzoeker en de betreffende medewerkers, maar dit heeft niet tot verandering in het contact met het behandelteam of de betreffende medewerkers geleid. Dit alles maakt dat het niet veilig is als hij zich vrij door de inrichting kan bewegen, het behandelteam wil niet dat hij zonder begeleiding van staf de betreffende medewerkers tegenkomt. Verzoeker mag onder begeleiding door de inrichting. Het behandelteam blijft verzoeker ook steeds uitnodigen om deel te nemen aan activiteiten, therapieën en blokken buiten de afdeling. Dit weigert verzoeker tot op heden en hij geeft aan geen enkele behandeling te willen. Momenteel weigert hij ook deel te nemen aan de dagopening en de dagsluiting op de afdeling, omdat hij dit ook ziet als behandeling. Er zijn nu dus nog minder momenten waarop het team een inschatting kan maken. Het enige waar hij gebruik van wil maken is de mogelijkheid om stukken te printen en het stiltecentrum. Dit wordt toegestaan, waarbij hij heen en terug wordt begeleid.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot oplegging van afdelingsarrest zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de inrichting. Naar het oordeel van de voorzitter is dat, mede gelet op de inlichtingen van het hoofd van de inrichting, niet het geval.
Verzoeker is teruggeplaatst in de inrichting nadat zijn observatieplaatsing inFPC Dr. S. van Mesdag vroegtijdig is afgebroken. De bedoeling is dat verzoeker in de inrichting zal verblijven totdat hij voor een tweede observatieplaatsing in het PBC zal worden geplaatst. Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting volgt dat verzoeker nog steeds beschuldigingen uit naar het personeel en in klachten/brieven aan andere instanties boosheid en frustraties uit over het personeel van de inrichting. Verzoeker weigert, behalve wanneer hij wil printen of naar het stiltecentrum wil gaan, om zich onder begeleiding door de inrichting te begeven en deel te nemen aan de dagbesteding, therapie en arbeidsblokken.
Om de orde en de veiligheid in de inrichting te kunnen waarborgen, acht de inrichting het noodzakelijk om verzoeker in zijn bewegingsvrijheid te beperken tot de afdeling en zich enkel onder begeleiding door de inrichting te laten bewegen. Op deze wijze kan verzoeker zijn therapie, activiteiten en arbeidsblokken volgen en kan worden getoetst wat er nodig is om de veiligheid van de medewerkers naar wie verzoeker beschuldigingen heeft geuit te waarborgen. Verzoeker weigert echter nog steeds om deel te nemen aan de blokken zodat zijn gedrag niet kan worden getoetst.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is het, gelet op inschatting dat verzoeker in de hoge fase van vroegsignalering zit, niet onredelijk te achten dat verzoeker bij terugkomst in de inrichting een afdelingsarrest is opgelegd. De inrichting heeft getracht om verzoekers bewegingsvrijheid zo min mogelijk te beperken door hem toe te staan om blokken onder begeleiding buiten de afdeling te volgen. Dat verzoeker dit weigert kan niet aan de inrichting worden toegeschreven. Het verzoek zal gelet op het bovenstaande worden afgewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door R.M. Maanicus, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 18 juli 2018.
secretaris voorzitter