Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-106, 17 juli 2018, schorsing
Uitspraakdatum:17-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-106

Betreft : [verzoeker]    datum: 17 juli 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door gemachtigde L.R. Slok, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde p.i. van 6 juli 2018, inhoudende de oplegging van een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan activiteiten gedurende twee weken, ingaand op 6 juli 2018 om 16.25 uur en eindigend op 20 juli 2018 om 16.25 uur, wegens het voor de derde keer weigeren medewerking te verlenen aan de afname van een urinecontrole.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 11 juli 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 13 juli 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de ordemaatregel is opgelegd naar aanleiding van een weigering om  medewerking te verlenen aan de afname van een urinecontrole op 6 juli 2018. Zowel op 8 juni 2018 als op 26 juni 2018 heeft verzoeker een disciplinaire straf gekregen van vijf dagen op eigen cel zonder televisie eveneens voor het weigeren van  medewerking aan een urinecontrole. De nu opgelegde ordemaatregel geldt volgens de beslissing “totdat u wel meewerkt aan een urinecontrole”.

De directeur heeft op grond van artikel 23, eerste lid, Pbw de mogelijkheid een ordemaatregel te treffen

a.         indien dit in het belang is van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is;

b.         indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is;

c.         in geval van ziekmelding of ziekte van de betrokken gedetineerde;

d.         indien de gedetineerde hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt.

 

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter komt uit de inlichtingen van de directeur niet naar voren dat in het onderhavige geval sprake is van een van de bovengenoemde situaties, ook al vermeldt de directeur in zijn reactie op het verzoek dat verzoeker door niet mee te werken aan een urinecontrole  mogelijk de orde en veiligheid in de inrichting in gevaar brengt.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de opgelegde ordemaatregel echter uitsluitend een bestraffend karakter.

Gelet op het vorenstaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek, nu de beslissing van de directeur in strijd is met een wettelijk voorschrift.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 17 juli 2018.

 

 

                       secretaris          voorzitter

Naar boven