Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1180/GM, 23 oktober 2003, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1180/GM

betreft: [klager] datum: 23 oktober 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 26 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.B. Swart, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel te Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 22 mei 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 augustus 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Ter Apel heeft een schriftelijke reactie op het beroep gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 28 maart 2003, betreft het niet worden doorverwezen naar een oogarts ten behoeve van een hoornvliestransplantatie.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Drie jaar geleden heeft klager in Italië tijdens zijn werkzaamheden als schoonmaker, ammoniak in zijn rechteroog gekregen. Als gevolg hiervan kan hij er sindsdien nauwelijks meer mee zien; alle licht doet hem pijn. ’s Nachts kan hijniet slapen van de hoofdpijn. In Italië verbleef klager illegaal. Omdat zijn werkgever failliet was gegaan en naar het buitenland was vertrokken, kon hij daar toen niet aan zijn oog worden geholpen. In Nederland heeft hij vijftienmaanden geleden, nog vóór zijn arrestatie, in Utrecht een specialist geconsulteerd. Deze heeft hem een operatie geadviseerd. Omdat het oog slechts aan de oppervlakte beschadigd is, zou het om een niet ingewikkelde operatie gaan,waarna klager naar verwachting met dat oog weer zou kunnen zien en geen pijn meer zou hebben.
De inrichtingsarts, aan wie hij na twee weken al om een dergelijke doorverwijzing had gevraagd, weigerde hem dit echter. De daarvoor aangevoerde redenen – de onbekendheid van de duur van klagers vreemdelingenbewaring; ingeval vanuitwijzing na een operatie zouden problemen kunnen ontstaat met het transplantaat – zijn onjuist. Immers, juridisch is het zeker mogelijk om een uitzetting na medisch ingrijpen (tijdelijk) te voorkomen. Klagers juridische status maggeen reden vormen om niet medisch in te grijpen. Hem is niet bekend hoe lang hij nog in Ter Apel moet verblijven. Teruggaan naar Algerije wil hij niet; het liefst gaat hij naar Spanje, waar familie van hem woont.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Bij binnenkomst in Ter Apel heeft klager zijn toen al twee jaar bestaande oogprobleem gebagatelliseerd. Nimmer heeft hij gesproken over de consultatie van een oogarts inUtrecht.
Na zes maanden verblijf in Ter Apel vroeg klager opeens om een corneatransplantatie. Hierover is binnen de medische dienst uitvoerig gesproken. Doorverwijzing tijdens vreemdelingendetentie werd echter geen reële optie geacht.Ingeschat werd dat klager niet lang meer in Ter Apel zou verblijven. Ingeval van doorverwijzing zou hij te maken krijgen met elkaar opvolgende wachtlijsten. Blijkens terzake ingewonnen informatie bedraagt de wachttermijn in debetrokken regio ruim meer dan een half jaar. Doordat klager niet van meet af aan deze kwestie heeft aangekaart en gelet op het feit dat hij, zoals navraag bij het afdelingspersoneel uitwees, nooit over pijn klaagt en overal aanmeedoet, zij het steeds met zonnebril op, lijkt veelal sprake te zijn van een poging om door middel van een medische behandeling zijn verblijf in Nederland te rekken.

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is ter zitting, alsook op grond van het medisch dossier, voldoende aannemelijk geworden dat klager flinke last heeft van de verwonding aan zijn rechteroog, terzake waarvan een operatie uitkomst zou kunnenbieden.
Als onvoldoende weersproken gaat de beroepscommissie er van uit dat klager pas na een verblijf van zes maanden de inrichtingsarts nadrukkelijk heeft verzocht om doorverwijzing naar een oogarts. De vraag die aan haar terbeantwoording staat is of sprake is van onzorgvuldig handelen van de arts door klager een dergelijke doorverwijzing te weigeren. Zij overweegt dat de inrichtingsarts heeft uitgezocht hoe lang klager zou moeten wachten alvorens debeoogde operatie zou kunnen worden uitgevoerd. Op grond van de uitkomst van dat onderzoek én de omstandigheid dat klager op de nominatie staat van een – vermoedelijk spoedige – uitzetting uit het land, maakt dat de arts niet degarantie had dat klager nog voldoende lang in de p.i. zou verblijven om de behandeling te kunnen ondergaan. Dit betekent dat doorverwijzing alleen geboden was als er een dringende noodzaak tot onmiddellijk ingrijpen bestaat. Klagerheeft evenwel een niet levensbedreigend ongemak; hij beschikt over één normaal functionerend oog. Genoemde dringende noodzaak tot ingrijpen was er derhalve niet.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 23 oktober2003

secretaris voorzitter

Naar boven