nummer: 03/1469/GA
betreft: [klager] datum: 24 oktober 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 25 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 17 juni 2003 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Midden-Holland, locatie Haarlem,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat de inrichting na ontslag uit de inrichting een aantal bij Veronica bestelde goederen heeft doorgezonden naar een verkeerd adres.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager verzet zich ertegen dat hij voor leugenaar wordt uitgemaakt. Op de hoorzitting heeft klager duidelijk aangegeven nimmer het adres [A] te Wormerveer te hebben opgegeven. Als de commissie van toezicht de moeite had genomen omzijn documentatie op te vragen, had zij kunnen zien dat klager als contactadres [B] te Amsterdam had opgegeven. Klager heeft het gevoel dat de commissie niet objectief is. Klager komt altijd onder de vermelding „zonder vaste woon-of verblijfplaats hier te lande“ de inrichting binnen. Bij de afdeling bevolking is het contactadres te Amsterdam bekend. De inrichting had de bij Veronica bestelde goederen moeten terugsturen, onder de vermelding „verblijft hierniet meer“ of de goederen moeten sturen naar de Solebaystraat te Amsterdam. Klager acht de inrichting verantwoordelijk voor het zoekraken van de door hem betaalde goederen.
De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie.
3. De ontvankelijkheid
Artikel 60 van de Pbw luidt voor zover hier van belang:
- 1. Een gedetineerde kan bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.
(...)
Het klaagschrift is ingediend nadat klager uit detentie was ontslagen.
Artikel 1 van de Pbw luidt – voorzover hier van belang –:
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
e. gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaats vindt;
(...)
Gelet op deze bepalingen staat de mogelijkheid van beklag open bij tenuitvoerlegging van straf of maatregel en niet meer na de beëindiging van die tenuitvoerlegging. De omstandigheid dat klager ten tijde van het indienen van deklacht ter zake van andere feiten in verzekering en bewaring was gesteld, maakt dat – nu het hier een andere detentie
betreft – niet anders. De beklagcommissie had het beklag niet-ontvankelijk moeten verklaren. De beslissing van de beklagcommissie zal daarom worden vernietigd en de beroepscommissie zal doen hetgeen de beklagcommissie had behoren tedoen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 24 oktober 2003
secretaris voorzitter