nummer: R-590
betreft: [klager] datum: 17 oktober 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van Stichting Teylingereind te Sassenheim,
gericht tegen een uitspraak, met kenmerk TE 2018/026, van 23 april 2018 van de beklagcommissie bij voormelde Stichting, gegeven op een klacht van […..], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 augustus 2018 gehouden in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, zijn namens de directeur van voormelde Stichting gehoord […..], juridisch medewerkster, en […..], manager primair proces.
Klager, die inmiddels in vrijheid is en op behoorlijke wijze is opgeroepen, is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet vergoeden van klagers trui (na vermissing).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en klager een tegemoetkoming toegekend van € 25,=.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur betwist dat is komen vast te staan dat klager op de betreffende datum de trui op zijn kamer heeft gehad. Deze is wel op enig moment ingevoerd, maar hoeft daarmee niet in de inrichting gebleven te zijn.
Voorts voert de directeur aan dat als al aangenomen wordt dat de trui er op dat moment was, het de verantwoordelijkheid van de jeugdige is er op toe te zien dat hij de trui ook weer uit het washok terug haalt en dat de verantwoording over alle was niet bij het personeel ligt. Klager heeft de trui enige dagen, omdat hij met verlof ging, in het washok aan het droogrek laten hangen. Het is in een dergelijke situatie aan de jongere om aan te geven dat hij kleding langer laat hangen. Het drooghok is weliswaar afgesloten, maar jongeren kunnen op ieder moment vragen het drooghok te openen. Van het personeel kan niet verwacht worden dat zij bijhouden welke kledingstukken jongeren in het washok brengen en weer meenemen.
In een nadere reactie is aangegeven dat voor goederen die individueel worden gebruikt, zoals de televisie of wekker, contractueel afspraken worden gemaakt met jongeren middels een kamercontract. Met betrekking tot het gebruik van gezamenlijke faciliteiten krijgen jongeren bij binnenkomst - en voor zover nodig ter plaatse opnieuw - een uitgebreide uitleg van de groepsleiding. Per verblijfsgroep en per jongere wordt ingeschat wat de mate van zelfstandigheid is, bijvoorbeeld bij het doen van de was. Reden waarom hier geen standaard afspraken over worden gemaakt.
Klager verbleef ten tijde van zijn klacht reeds enkele jaren op een langverblijfgroep. Deze groep kenmerkt zich door een grote mate van zelfstandigheid voor jongeren vlak voor hun terugkeer in de samenleving. Het is te omschrijven als een mini-samenleving. Klager is gedurende deze jaren goed vertrouwd geraakt met het samenleven op deze groep en de bijbehorende regels, onder andere met betrekking tot het doen van de was. Dit kan ook worden afgeleid uit de inhoud van zijn klaagschrift.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
In de huisregels van de Stichting Teylingereind is onder 6.2, gebruik en onderhoud van kleding, het volgende opgenomen.
Je mag in de inrichting je eigen kleding en schoeisel dragen, tenzij die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting of niet voldoen aan redelijk te stellen eisen. (…..). Je bent verantwoordelijk voor je eigen kleding. Als de groepsleiding vindt dat je teveel kleding op je kamer hebt, kan je deze in de fouillering opslaan of aan je ouders/verzorgers meegeven.
De directeur stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat niet is komen vast te staan dat klager de trui daadwerkelijk in de inrichting had op het moment dat hij het in het washok zou hebben opgehangen. De beroepscommissie gaat er vanuit dat nu vast is komen te staan dat de trui op enig moment is ingevoerd en niet is gesteld of gebleken dat klager de trui niet meer in zijn bezit had, het er voor gehouden moet worden dat de trui in klagers bezit was tot aan het moment van de vermissing.
Uit de nadere toelichting blijkt dar er geen individuele afspraken gemaakt zijn met klager omtrent het gebruik van het washok, maar dat het, gelet op de duur van zijn verblijf, bij klager wel duidelijk geweest moet zijn hoe er van het washok gebruik gemaakt kan worden.
De vraag die voorligt is of de verantwoordelijkheid van de vermissing in het onderhavige geval voor rekening van klager of van de inrichting dient te komen.
Hiertoe wordt allereest overwogen dat jeugdigen, en zo ook klager, ingevolge het bepaalde in de huisregels, verantwoordelijk zijn voor, voor zover hier van belang, hun kleding. In het geval de jeugdigen de mogelijkheid geboden wordt gebruik te maken van een door de inrichting gefaciliteerde was- en droogruimte, waarbij de toegang alleen mogelijk is door tussenkomst van een personeelslid, mag de jeugdige er vanuit gaan dat de spullen die hij in het hok te drogen hangt, daar ook blijven.
Hoewel klager, door zijn was langer te laten hangen omdat hij met verlof ging en niet uitdrukkelijk hiervan melding heeft gedaan bij het personeel, het risico heeft genomen dat er mogelijk wat met zijn was zou kunnen gebeuren, ligt er ook een verantwoordelijkheid bij de inrichting om er voor zorg te dragen dat ook in dergelijke gevallen er op enige wijze op wordt toegezien of gefaciliteerd dat binnengebrachte was ook door degene van wie de was is wordt weggehaald. In het onderhavige geval is de inrichting dienaangaande in zijn zorgplicht tekort geschoten.
De beroepscommissie komt gelet op al het vorenstaande tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 17 oktober 2018.
secretaris voorzitter