Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-589, 23 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-589

betreft: [Klager]           datum: 23 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 12 maart 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 september 2018, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus. De directeur van de p.i. Vught heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft verzocht om een verslag van horen te doen opmaken. De voorzitter geeft aan dat van het verhandelde ter zitting verslag zal worden opgemaakt en dat de directeur de gelegenheid krijgt om daarop desgewenst schriftelijk te reageren. De directeur heeft op 11 oktober 2018 zijn standpunt schriftelijk toegelicht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:         

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de verlening van het handboeienregime op 1 februari 2018 voor de duur van drie maanden (Vu 2018/000220).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager wordt telkens afgerekend op zijn verleden. De laatste jaren gaat het goed met klager. Klager heeft transmuraal verlof gehad en ging toen naar de stad. Er is niets gebeurd. In het verleden hebben zich ernstige situaties voorgedaan. Dat is echter gebeurd onder invloed van een gevaarlijke mix van medicatie, voornamelijk heel veel ritalin. Klager krijgt niet de mogelijkheid om te laten zien dat zijn gedrag is veranderd. Hij is geruime tijd geboeid en het is noodzakelijk dat op grond van nieuwe relevante informatie over de toestand van klager wordt bepaald dat eventuele verlenging van het handboeienregime wenselijk wordt geacht. Dat lijkt in dit geval niet te zijn gebeurd, nu voornamelijk op basis van een oude rapportage een en ander is gebaseerd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. De directeur volgt klager niet dat hij wordt afgerekend op zijn verleden. De maatregel tot handboeienregime is hem opgelegd vanwege het hoge risico op zeer ernstige onvoorspelbare agressie. Ten overvloede wijst de directeur er nogmaals op dat klager eerder een justitiemedewerker ernstig heeft verwond en vrij recent een medewerker van een Tbs-kliniek uit het niets heeft gedood. Zoals blijkt uit de stukken en het verweerschrift van de beklagzitting wordt periodiek getoetst of deze maatregel noodzakelijk is, waarbij de prognose a priori ongunstig wordt geacht. Voorts wijst de directeur de beroepscommissie erop dat tijdens het recente verblijf op de BPG in p.i. de Schie klager meerdere ernstige geweldsincidenten heeft veroorzaakt waarvoor klager in de afzondering is geplaatst. Klager verblijft niet in een behandelsetting maar op een beheersafdeling. Voor zover klager al behandelbaar zou zijn voor zijn ernstige agressie, is dat op de BPG niet mogelijk.

3.         De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd leidt – voor zover dat is komen vast te staan – naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op de uitspraak van de beklagcommissie oordeelt de beroepscommissie dat de huidige situatie thans geen rol van betekenis speelt bij het beoordelen van onderhavige klacht, nu de beroepscommissie de situatie tijdens het indienen van de klacht moet beoordelen (toetsing ex tunc). Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat indien klagers gedrag ten positieve kan worden vastgesteld en indien medicatie of een wijziging daarvan een positieve wending teweeg kan brengen, een heroverweging om klager in het boeienregime te laten in de rede zou liggen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 23 oktober 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven