Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-453, 4 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-453

betreft: [klager]            datum: 4 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 november 2017 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

Klager heeft in eerste instantie beklag ingediend bij de beklagrechter uit de commissie van toezicht bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein. Na het opvragen van inlichtingen is door de beklagrechter bij uitspraak van 3 mei 2018 vastgesteld dat het klaagschrift zich richt tegen een beslissing van de Minister, waarna het beklag is doorgezonden naar de Raad.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Men stelt dat re-integratie belangrijk is; desondanks is het verzoek tot algemeen verlof afgewezen. Klagers einddatum is in juli 2018. Er is geen sprake van maatschappelijke onrust op het moment dat het verlof wordt verleend. Ook gaat men er vanuit dat klager zich niet zal houden aan de voorwaarden. In de inrichting heeft hij echter enkel een aantal malen positief gescoord op het gebruik van softdrugs, terwijl hij verslaafd was aan harddrugs. Het blowen maakt hem juist rustig. Hij moet naar een kliniek, waar hij moet praten over zijn strafzaak, terwijl hij een ontkennende verdachte is. Voorts is zijn gedrag in de inrichting ‘groen’ en zit hij in het plusprogramma.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager is op 22 december 2018 op grond van artikel 43, derde lid van de Pbw geplaatst in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (PFK) in Assen.

Met verwijzing naar het reclasseringsadvies en het negatieve advies van het Openbaar Ministerie bestaat een contra-indicatie voor verlofverlening. De beslissing kan derhalve, ondanks het positieve advies van de directeur, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Bovendien bestond nog alle tijd om klagers re-integratietraject te starten.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van een gehalveerd verlof (30 uur), wegens het gebruik van softdrugs.

Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd, op grond van de weigeringsgronden in artikel 4, onder g en onder i van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling), nu de overval waarvoor klager is veroordeeld voor veel maatschappelijke onrust heeft gezorgd, mede gelet op de vele mediapublicaties, en voor grote angst en onrust bij de medewerkers van de supermarkt die is overvallen. Bovendien kan in hoger beroep een hogere straf worden opgelegd.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

De reclassering acht het risico op recidive en onttrekking aan de voorwaarden hoog en schat in dat risico bestaat op letselschade voor willekeurige personen. Op grond van de risico’s en de criminogene factoren acht zij verschillende interventies/behandelingen geïndiceerd, waaronder (forensisch) klinische behandeling.

In het deeladvies Economische Controle adviseert de reclassering een locatieverbod en een locatiegebod met elektronische controle.

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld in vereniging. Klager is op 10 juli 2018 in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kon in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat het bestreden besluit is genomen door de Minister. De Minister is bevoegd te beslissen over eerste verzoeken tot algemeen verlof in de gevallen zoals genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Regeling. In alle overige gevallen wordt op grond van het tweede lid de beslissing omtrent het verlenen van algemeen verlof door de directeur genomen. In het onderhavige geval was derhalve niet de Minister, maar de directeur bevoegd op het verzoek te beslissen. Mede nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld, zal de beroepscommissie het beroep wegens proceseconomische redenen afdoen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Het Openbaar Ministerie adviseert negatief in verband met het risico op slachtofferconfrontatie en het risico van maatschappelijke onrust. Uit het reclasseringsadvies van 6 juni 2018 volgt bovendien dat de kans op recidive, onttrekking aan de voorwaarden en letselschade (in hoge mate) aanwezig wordt geacht, nu criminogene factoren op nagenoeg alle leefgebieden (in ernstige mate) aanwezig zijn. Klager is veroordeeld voor verschillende vermogens- en geweldsdelicten, gepleegd om te kunnen voorzien in zijn verslavingen. De reclassering acht (forensisch) klinische behandeling geïndiceerd. Op 22 december 2017 is klager vervolgens voor een detentie vervangende behandeling geplaatst in de FPK in Assen. De selectiefunctionaris heeft het verzoek tot verlof op 7 november 2017 mede afgewezen nu het gelet op de risico’s en de op handen zijnde behandeling in de lijn ligt dat (toekomstige) vrijheden in het kader van voornoemde behandeling zullen plaatsvinden.

Gelet op voornoemde risico’s en omstandigheden is de beroepscommissie met de selectiefunctionaris van oordeel dat het verlenen van vrijheden in het kader van een detentie vervangende behandeling, meer in de lijn ligt dan het verlenen van het verzochte algemeen verlof. Het positieve advies van de inrichting doet daar niet aan af. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 4 oktober 2018.

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven