nummer: R-236
betreft: [Klager] datum: 23 oktober 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 februari 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 september 2018, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus. De directeur van de p.i. Vught heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft verzocht om een verslag van horen te doen opmaken. De voorzitter geeft aan dat van het verhandelde ter zitting verslag zal worden opgemaakt en dat de directeur de gelegenheid krijgt om daarop desgewenst schriftelijk te reageren. De directeur heeft op 11 oktober 2018 zijn standpunt schriftelijk toegelicht.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het uitvoeren van stelselmatig onderzoek aan kleding (fouilleren) van klager (VU 2018/000179).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager wordt stelselmatig gefouilleerd en dat is onbegrijpelijk. Bij klager is de laatste tijd nooit iets aangetroffen. Klagers cel wordt dagelijks gecontroleerd en doorzocht. Klager wordt continu in de gaten gehouden. Bij elke overplaatsing wordt klager geboeid, maar ook gefouilleerd. Dat is dubbelop. Het is begrijpelijk dat klager gecontroleerd moet worden, maar er is momenteel sprake van een overkill aan controlemaatregelen en de vraag is aan de orde of dat allemaal noodzakelijk is om de veiligheid binnen de penitentiaire inrichting te waarborgen.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Vanwege het hoge risico op zeer ernstige niet te voorspellen agressie, is klager langere tijd stelselmatig gefouilleerd. Naar aanleiding van deze klacht
hierover is de directeur destijds zelf ook tot de conclusie gekomen dat dit niet meer
nodig is naast het handboeienregime. Hierin is overigens ook meegenomen dat zich op dat moment geen ernstige incidenten hebben voorgedaan op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan leidt – voor zover dat is komen vast te staan – naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op de uitspraak van de beklagcommissie oordeelt de beroepscommissie dat de huidige situatie thans geen rol van betekenis speelt bij het beoordelen van onderhavige klacht, nu de beroepscommissie de situatie tijdens het indienen van de klacht moet beoordelen (toetsing ex tunc). Het dossier biedt voldoende aanknopingspunten dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat klager stelselmatig gefouilleerd moest worden. Daarbij slaat de beroepscommissie acht op feiten en omstandigheden die daar toentertijd toe hebben geleid. Dat klager inmiddels niet meer stelselmatig wordt gefouilleerd, zoals de directeur schriftelijk heeft aangegeven, doet aan het voorgaande geen afbreuk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 23 oktober 2018.
secretaris voorzitter