Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0092/GB B, 7 juli 1999, beroep
Uitspraakdatum:07-07-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: B 99/92/GB

Betreft: [klager] datum: 7 juli 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 10 maart 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A.M.Wolters, namens

[...], geboren op [1958], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 8 maart 1999 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift d.d. 18 februari 1999 van appellant gericht tegen de beslissing d.d. 10 februari 1999 hem vanuit het huis van bewaring (h.v.b.) te Rotterdam over te plaatsen naar het h.v.b. teGroningen ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1 Appellant is sedert 29 september 1994 gedetineerd. Hij is op 22 januari 1997 vanuit de gevangenis "Norgerhaven" te Veenhuizen overgeplaatst naar het h.v.b. te Rotterdam, waarin hij na afloop van de hem opgelegdegevangenisstraffen en aanvang van de hem tevens opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging op 24 januari 1997 verbleef als tbs-passant in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting. Op 26 februari1999 is hij als tbs-passant overgeplaatst naar het h.v.b. te Groningen.Vervolgens is hij op 11 maart 1999 geplaatst in de tbs-inrichting "Dr. S. van Mesdagkliniek" te Groningen.

2.2 Appellant onderging een tweetal gevangenisstraffen van drie jaar respectievelijk 180 dagen. De tenuitvoerlegging daarvan is aangevangen op 2 februari 1995 en geëindigd op 24 januari 1997. Aansluitend ondergaat appellant de hemtevens opgelegde tbs-maatregel.

3. De standpunten
3.1 Appellant is van mening dat ten onrechte is beslist hem over te plaatsen naar het h.v.b. te Groningen om een soort pre-behandeling in afwachting van daadwerkelijke plaatsing in de "Dr. S. van Mesdagkliniek" op te starten.Tbs-behandeling behoort niet in een h.v.b, maar in een tbs-kliniek plaats te vinden. Van een pre-behandeling is overigens niets terecht gekomen. Hij had ten tijde van het beroep nog geen bezoek van medewerkers van genoemde kliniekontvangen en verbleef bijna 24 uur per dag in zijn cel. Hij is er in feite dan ook op achteruitgegaan vergeleken bij zijn verblijf in het h.v.b. te Rotterdam.
Hij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de overplaatsing een schijnconstructie is om tegemoet te komen aan de uitspraak bij vervroeging d.d. 25 januari 1999 van de arrondissementsrechtbank te Den Haag. Bij deze uitspraakheeft de rechtbank
- zakelijk weergegeven - de behandeling van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de duur van de tbs-maatregel aangehouden in afwachting van nadere inlichtingen omtrent de mogelijkheden en termijn vanplaatsing van appellant in de "Dr. S. van Mesdagkliniek" of een andere tbs-inrichting.

3.2 De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Besloten is appellant vanuit het h.v.b. te Rotterdam over te plaatsen naar het h.v.b. te Groningen, nadat op 10 februari 1999 daartoe een verzoek van de zijde van de minister van Justitie (de minister) was ontvangen. Hierbijis er van uitgegaan dat het verzoek tot overplaatsing tot stand was gekomen in overleg tussen het departement en de "Dr. S. van Mesdagkliniek". Bedoelde overplaatsing leek als noodoplossing acceptabel daar appellant al zeer lang alspassant in een h.v.b. verbleef en dit als verloren tijd beschouwde. Door de overplaatsing zouden alvast voorbereidende gesprekken met mogelijke behandelaars van genoemde kliniek kunnen plaatsvinden. Deze konden door de afstandtussen Groningen en Rotterdam in elk geval niet plaatsvinden bij een verblijf van appellant in het h.v.b. te Rotterdam.

4. De beoordeling
Nu appellant op 12 maart 1999 is opgenomen in de "Dr. S. van Mesdagkliniek", is de beroepscommissie van oordeel dat het belang aan zijn beroep is komen te ontvallen. Om deze reden dient appellant niet-ontvankelijk te wordenverklaard in zijn beroep.

Overigens wordt nog overwogen dat, indien appellant tot op heden nog niet in genoemde kliniek zou zijn opgenomen en appellant wel in zijn beroep had kunnen worden ontvangen, dit beroep ongegrond zou zijn verklaard.
De beslissing van de selectiefunctionaris om appellant in afwachting van zijn opname in de "Dr. S. van Mesdagkliniek" vanuit het h.v.b. te Rotterdam over te plaatsen naar het h.v.b. te Groningen is immers niet in strijd met de weten kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellant al gedurende langere tijd als tbs-passant in eerstgenoemd h.v.b.verbleef en dat - in afwachting van daadwerkelijke plaatsing in genoemde tbs-inrichting - vanuit laatstgenoemd h.v.b. makkelijker contact gelegd kon worden tussen appellant en medewerkers van genoemde kliniek met het oog opbehandeling na plaatsing in die kliniek dan het geval zou zijn bij een verblijf van appellant in het h.v.b. te Rotterdam. De gestelde omstandigheid dat van het beoogde doel van de overplaatsing niets terecht is gekomen, kan daaraanniet afdoen.

Op het tevens bij het beroepschrift gedane schorsingsverzoek behoefde niet meer te worden beslist, nu dat verzoek telefonisch op 11 maart 1999 door de raadsman van appellant is ingetrokken, hetgeen is bevestigd bij brief d.d. 12maart 1999.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart appellant niet-ontvankelijk in het beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. G.J. te Loo en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 7 juli 1999

secretaris voorzitter

Naar boven