Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-772, 4 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-772

betreft: [klager]            datum: 4 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 13 juni 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

De casemanager heeft het verkeerde rapport gestuurd naar de selectiefunctionaris en daar is klager de dupe van. Klager werkt namelijk wel mee met de reclassering. De casemanager neemt geen verantwoordelijkheid voor de gemaakte fout.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Uit het deeladvies Elektronische Controle (EC) blijkt dat klager heeft aangegeven mee te willen werken aan de op te leggen bijzondere voorwaarden met elektronische controle. Nu echter sprake is van een delict patroon met een geweldscomponent, een risicotaxatie van de reclassering ontbreekt en ten tijde van de bestreden beslissing (nog) geen zicht was op medewerking van klager aan een risicotaxatie, kan het bestreden besluit niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft op 8 juni 2018 positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd op grond van de weigeringsgronden van artikel 4, onder g en i, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Klager is op 9 maart 2018 veroordeeld door de rechtbank Amsterdam ter zake van geweldsmisdrijven tot een gevangenisstraf van 28 maanden. Het Openbaar Ministerie acht het niet verantwoord naar de slachtoffers en de maatschappij toe wanneer klager met verlof zou gaan.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

Uit het reclasseringsadvies van 27 november 2017 (zonder diagnose instrument) blijkt dat klager meermaals is veroordeeld voor delicten met een geweldscomponent, waardoor kan worden gesproken van een delict patroon. De ontvankelijkheid voor begeleiding en behandeling is laag. Klager wenst geen contact met de reclassering en onttrekt zich aan begeleiding. Uit het deeladvies EC van 5 mei 2018 blijkt dat de voorgenomen verblijfplaats geschikt wordt geacht. Het gewenste locatiegebod en –verbod met toepassing van elektronisch toezicht is uitvoerbaar en klager is bereid mee te werken aan de voorwaarden in het kader van elektronische controle.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een (onherroepelijke) gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek, wegens poging tot doodslag en discriminatie. Er is een openstaande strafzaak wegens verdenking van heling, waarvan ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen zittingsdatum bekend was. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 12 maart 2019.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Vaststaat dat klager is veroordeeld wegens een geweldsdelict, te weten poging tot doodslag. Uit het reclasseringsadvies van 27 november 2017 blijkt dat sprake is van een delict patroon. Ten tijde van het opstellen van voornoemd advies ten behoeve van de zitting was de ontvankelijkheid van klager voor begeleiding en behandeling laag en wenste klager geen contact met de reclassering. Uit het vrijhedenadvies van 8 juni 2018 blijkt dat klager nog altijd het contact met de reclassering weigert en (nog) geen inschatting heeft plaatsgevonden van de eventuele risico’s die verlofverlening met zich meebrengt. Klager is wel bereid mee te werken aan de opgelegde voorwaarden in het kader van elektronisch toezicht.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden -  met name het ontbreken van een inschatting van de risico’s die verbonden zijn aan een verlof van klager  -  een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de vrijhedencommissie en rekening houdend met klagers einddatum, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. De stelling van klager dat hij destijds wel contact met de reclassering wilde, laat onverlet dat een risicotaxatie ontbreekt, terwijl sprake is van een delict patroon. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Smeijers, secretaris, op 4 oktober 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven