Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-675, 15 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:15-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-675

betreft: [Klager]           datum: 15 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, gericht tegen een uitspraak van 4 juni 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de eerdergenoemde p.i., gegeven op een klacht van [Klager], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 september 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en de directeur van eerdergenoemde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte zonder televisie ingaande op 19 april 2018, vanwege het onttrekken aan het toezicht van het personeel in de werkzaal (VU 2018/000697).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming van €15,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Verwezen wordt naar de gronden die in het aanvullend beroepschrift zijn aangevoerd. In aanvulling hierop deelt de directeur het navolgende mede. Klager heeft zich onttrokken aan het toezicht. Bij de duur van de disciplinaire straf is acht geslagen op de sanctiekaart 2016. Daar staat dat voor onttrekken aan het toezicht een disciplinaire straf van ter hoogte zeven dagen afzondering in eigen cel kan worden opgelegd. In onderhavige zaak is daarvan in positieve zin voor klager afgeweken. Aan klager is immers een straf van vier dagen eigen cel opgelegd. Klager mag de hekken niet passeren zonder toestemming. Klager weet dat hij daarvoor toestemming nodig heeft van het personeel. Het is een ergerlijk feit wat is gepleegd. Toezicht binnen de p.i. is zeer belangrijk. Als een gedetineerde niet meer op de afdeling kan worden gelokaliseerd, dan levert dat veel problemen op. Er wordt dan veel in het werk gesteld om de plek waar de gedetineerde zich bevindt te achterhalen. Dat klager geen kwade intenties had, is voor de directeur duidelijk. Daarom is niet voor de maximale straf gekozen van zeven dagen, maar is hem vier dagen eigen cel opgelegd.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is niet alleen over het terrein gelopen. Klager was ten alle tijden onder toezicht van een arbeidsmedewerker van de zaal waar klager op dat moment werkzaam was. Samen met deze medewerker en twee andere gedetineerden was klager meegelopen, waarbij zij drie hekken moesten passeren die door een portier moesten worden opengemaakt. Klager kan de hekken niet zelf openmaken. Klager moet altijd onder begeleiding naar een unit worden gebracht. Er is volgens klager daarom geen sprake van een onttrekking aan het toezicht.

Klager werkt in een winkel. Hij is daar eerste medewerker geworden. Dat gebeurt niet zomaar maar op basis van vertrouwen en tevredenheid met de manier waarop werkzaamheden worden verricht. Klager zit momenteel drie jaar vast en hij heeft niet eerder een disciplinaire straf of iets soortgelijks opgelegd gekregen.

3.         De beoordeling

Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting stel de beroepscommissie de navolgende feiten en omstandigheden vast. Klager verrichte op 18 april 2018 werkzaamheden in een winkel. Klager is toen een medewerker die de afdeling verliet hem achternagelopen. De medewerker heeft aan klager gevraagd of hij toestemming had om terug te keren naar de unit. Klager heeft hierop bevestigend geantwoord. De medewerker gaf aan dat hij dit zou gaan verifiëren. Na verloop van tijd ontdekte het personeel van de winkel dat klager niet meer aanwezig was. Na deze constatering is er gezocht naar klager. De medewerker die eerder aan klager heeft gevraagd of hij toestemming had om terug te keren naar de unit, was inmiddels terug op de arbeidszaal en heeft geverifieerd of klager daadwerkelijk toestemming had om terug te keren naar de unit. Dat bleek niet het geval te zijn.

Op grond van het voorgaande overweegt de beroepscommissie dat klager geen toestemming had om de winkel, alwaar hij werkzaamheden verrichtte, te verlaten. Hij vertrok zonder dat de medewerkers aldaar dat opmerkten, waarna het voor de medewerkers onbekend was waar klager zich bevond. Klager heeft zich hiermee onttrokken aan het toezicht. De stelling van klager dat hij met een medewerker meeliep en hij toestemming had om terug te keren naar de unit, vindt geen steun in het dossier en is evenmin anderszins aannemelijk geworden.

Op grond van artikel 51, eerste lid onder a, jo. artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken als een

gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Voor het onttrekken aan het toezicht geldt volgens de landelijke sanctiekaart 2016 een maximale disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting op eigen cel. De beroepscommissie constateert dat de directeur ten voordele is afgeweken, nu er een disciplinaire straf is opgelegd ter hoogte van vier dagen. De beroepscommissie acht de opgelegde disciplinaire straf bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk of onbillijk.

De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 15 oktober 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven