Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-615, 4 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-615

betreft: [klager]            datum: 4 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.M. Verkuil, namens […], verder te noemen klager,gericht tegen een uitspraak van 15 maart 2018 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 14 november 2016 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (S-2016-000880).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

De motivering van de uitspraak is niet steekhoudend. Niet valt in te zien waarom de directeur de beoordeling van de verlofaanvraag naar zich heeft toegetrokken en deze vervolgens heeft afgewezen. Eerder was de aanvraag immers ingediend bij de selectiefunctionaris. De directeur had antwoord moeten geven op de vragen van de selectiefunctionaris en de beslissing aan de selectiefunctionaris moeten laten. Dat de selectiefunctionaris de aanvraag vervolgens ook af had kunnen wijzen, doet hieraan niet af. Bovendien is klager van mening dat indien de directeur de vragen zorgvuldig en naar behoren had beantwoord, de selectiefunctionaris de verlofaanvraag waarschijnlijk positief had beoordeeld.

De directeur heeft laten weten zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet nader toe te zullen lichten.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft in eerste instantie positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, maar heeft haar advies later herzien.

De advocaat-generaal heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van vrijheden.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

De reclassering acht risico op recidive, onttrekking aan de voorwaarden en letselschade (bij aangever) aanwezig. Begeleiding naar een zinvolle dagbesteding wordt geïndiceerd.

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan zes voorwaardelijk met aftrek en een taakstraf vervangende hechtenis. Op 2 februari 2017 is klager met een detentie vervangende behandeling gestart.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Vast is komen te staan dat de vrijhedencommissie op 2 november 2016 positief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag. Nu het Openbaar Ministerie negatief adviseerde, is het verzoek op grond van artikel 17, eerste lid onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling), ter beoordeling doorgezonden naar de selectiefunctionaris. Naar aanleiding van het advies van de vrijhedencommissie heeft de selectiefunctionaris een aantal vragen gesteld, waaronder over een lopend traject tot opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK). Hierop heeft de vrijhedencommissie haar positieve advies herzien en heeft niet de selectiefunctionaris, maar de directeur op grond van artikel 17 van de Regeling beslist op de verlofaanvraag. 

Klager meent dat de wijziging van standpunt van de vrijhedencommissie onbillijk en onredelijk is. Ten aanzien van het gewijzigde advies van de vrijhedencommissie overweegt de beroepscommissie dat een advies geen beklagwaardige beslissing is als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Het feit dat de directeur als gevolg van deze wijziging beslissingsbevoegd werd, is evenmin beklagwaardig. Klager zal in zoverre dan ook alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

Ten aanzien van de afwijzende beslissing overweegt de beroepscommissie dat deze niet als onredelijk en/of onbillijk kan worden aangemerkt. Hiertoe neemt de zij het volgende in overweging. Uit het dossier blijkt dat klager bekend is met forse persoonlijkheidsproblematiek en verslavingsproblematiek. Het psycho medisch overleg heeft daarom besloten klager aan te melden bij een FPK. De reclassering acht het risico op onttrekking aan de voorwaarden en het recidiverisico hoog, nu het delict waarvoor klager was gedetineerd ten tijde van het verzoek, gepleegd is tijdens een lopende proeftijd. Ook het risico op letselschade bij derden wordt aanwezig geacht. Gelet op het voorgaande kon de directeur in redelijkheid oordelen dat het meer in de lijn lag vrijheden in het kader van een behandeling in een FPK te laten plaatsvinden en kon het verzoek tot algemeen verlof in gerechtvaardigd worden afgewezen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beklag alsnog niet-ontvankelijk voor zover deze is gericht tegen het advies van de vrijhedencommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 4 oktober 2018.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven