Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-587, 8 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-587

betreft: [Klager]           datum: 8 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen, gericht tegen een uitspraak van 19 maart 2018 van de beklagcommissie bij de p.i. Groot Alphen, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 september 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de heer […], juridisch medewerker bij de p.i. Groot Alphen. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel in verband met het feit dat klager contrabande van zijn bezoeker heeft aangenomen (AR-2018-131).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 30,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, omdat het schriftelijk verslag dat aan de strafoplegging ten grondslag lag de nodige ruimte in de interpretatie liet. Inmiddels is de betreffende rapporteur gevraagd meer duidelijkheid te verschaffen. Uit de door de rapporteur opgemaakte mededeling van 26 maart 2018 blijkt dat het personeelslid via de camera heeft waargenomen dat klager met zijn hand over de afscheiding van de tafel heeft gereikt om iets uit de hand van zijn mannelijke bezoeker te pakken, hetgeen hij vervolgens in zijn kleding heeft geprobeerd te verstoppen. Op het moment dat het personeelslid de bezoekzaal is binnengelopen om het voorwerp in beslag te nemen, heeft klager het voorwerp snel naar zijn bezoeker teruggegooid. Het voorwerp is toen op de grond gevallen en door klagers bezoeker opgeraapt. Een en ander is op camerabeelden vastgelegd en de beelden van het incident zijn inmiddels veiliggesteld. Na afloop van het bezoekmoment is bij klagers bezoeker een staaf hasj aangetroffen. Nu klager zeer bewust zelf een voorwerp uit de hand van zijn bezoeker heeft gepakt en dat pas heeft teruggegooid op het moment dat het personeelslid de bezoekzaal is binnengelopen, is er geen sprake van dat klager onverwacht iets van zijn bezoeker heeft gekregen dat hij niet wilde hebben en direct uit eigen beweging aan zijn bezoeker heeft teruggegeven. De opgelegde disciplinaire straf is redelijk en billijk. 

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

De directeur kan een gedetineerde, gelet op het bepaalde in artikel 51, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 50, eerste lid, van de Pbw, een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken opleggen wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

In artikel 3.8.1 van de huisregels zijn de regels voor het ontvangen van bezoek vastgelegd. Daarin is onder meer uitdrukkelijk bepaald dat de gedetineerde niets aan zijn bezoeker(s) mag overhandigen en dat bezoeker niets aan de gedetineerde mogen overhandigen. Gelet op de inhoud van het schriftelijk verslag van 14 februari 2018, alsmede de mededeling van 26 maart 2018, is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat klager – in strijd met de huisregels zoals voormeld – een voorwerp van zijn bezoeker heeft aangepakt, dat hij vervolgens naar zijn bezoeker heeft teruggegooid. Bij klagers bezoeker is vervolgens een staaf hasj aangetroffen. Tegen deze achtergrond heeft de directeur klager in redelijkheid een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel op kunnen leggen. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd. Daarmee komt de grondslag van de aan klager toegekende tegemoetkoming te vervallen.  

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, ing. M.J. Mulders en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 8 oktober 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven