Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0177/GB B, 2 juli 1999, beroep
Uitspraakdatum:02-07-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: B 99/177/GB

Betreft: [Klager] datum: 2 juli 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 19 februari 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1966], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 10 februari 1999 van de voorzitter van de selectiecommissie veroordeelden gesloten inrichtingen, hierna te noemen de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft appellants verzoek d.d. 2 december 1998 tot overplaatsing naar de gevangenis "Norgerhaven" te Veenhuizen afgewezen.

2. Ontvankelijkheid
Artikel 18, eerste lid, PBW bepaalt dat een gedetineerde het recht heeft bij de selectiefunctionaris een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot onder meer overplaatsing naar een bepaalde inrichting ofafdeling. Op grond van artikel 72, eerste lid, PBW staat tegen een afwijzende beslissing van de selectiefunctionaris op dit verzoek beroep open bij de beroepscommissie. In het onderhavige geval heeft de selectiefunctionaris in zijnafwijzende beslissing d.d. 20 januari 1999 ten onrechte aangegeven dat appellant het recht heeft een met redenen omkleed bezwaar in te dienen. Het door appellant ingediende bezwaarschrift is op 10 februari 1999 door deselectiefunctionaris afgewezen, waarna appellant het onderhavige beroep heeft ingediend.
De beroepscommissie is van mening dat deze onjuiste rechtsgang appellant niet kan worden tegengeworpen. Zij zal appellant derhalve in zijn beroep ontvangen.

3. De feiten
3.1 Appellant is sedert 21 maart 1994 gedetineerd. Na een verblijf in diverse huizen van bewaring is hij op 14 februari 1997 geplaatst in gevangenis "De IJssel" te Krimpen a/d IJssel, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.Vanuit gevangenis "De IJssel" is hij geherselecteerd voor de gevangenis te Zutphen, waar eveneens een regime van algehele gemeenschap geldt. De plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3.2 Appellant ondergaat een gevangenisstraf van 15 jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 11 juni 1996. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 maart 2004. Aansluitend dienthij eventueel een subsidiaire hechtenis van 3 dagen te ondergaan.

4. De standpunten
4.1 Appellant is van mening dat zijn verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis "Norgerhaven" ten onrechte is afgewezen. Hij heeft dit als volgt toegelicht.
Appellant gaat niet akkoord met zijn herselectie voor de gevangenis te Zutphen. Hij wil in gevangenis „De IJssel“ blijven. Appellant geeft aan hier alleen weg te willen als hij erop vooruit gaat. Overplaatsing naar de gevangenis teZutphen ziet appellant als een verslechtering van zijn situatie.
Appellant is samen met zijn partner bezig om kinderen te krijgen. Dit dient op bepaalde tijdstippen te gebeuren. De inrichting heeft hem hiervoor bezoek zonder toezicht toegestaan en wel drie keer per maand. Dit loopt via demedische dienst van de inrichting. Volgens appellant is dit zeker een reden om hem niet naar de gevangenis te Zutphen over te plaatsen.

Door appellants raadsman is nog het volgende aangevoerd. Appellant heeft eind 1998 een verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis „Norgerhaven“ gedaan. Hij verblijft sinds 1994 in detentie en sinds 1997 in de gevangenis „DeIJssel“. Appellant is in het begin van zijn detentie regelmatig overgeplaatst in verband met zijn vermeende vluchtgevaarlijkheid. Zijn verzoek tot overplaatsing is ingegeven met de wens om in een inrichting met een soepeler regimete verblijven en ook omdat het in de inrichting van zijn keuze, gevangenis „Norgerhaven“, mogelijk is om bezoek in het weekend te ontvangen. In verband met de wens van appellant om opnieuw vader te worden is dit aanmerkelijkgunstiger voor hem. Vanuit het gevangeniswezen is er geen noodzaak hem over te plaatsen. Hij functioneert goed in de gevangenis „De IJssel“. De berichten van de selectiefunctionaris duiden niet op een andere mening. Ook hij heeftgeen inhoudelijke redenen om appellant over te plaatsen. Het ziet er naar uit dat een molen is gaan draaien die niet meer te stoppen is. Appellant heeft verzocht om overplaatsing en nu zal dat ook gebeuren, of hij wil of niet en ofhet nu nodig is of niet.

4.2 De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Na een verblijf van ongeveer 21 maanden in gevangenis "De IJssel" vroeg appellant om overplaatsing naar een andere inrichting met een regime van algehele gemeenschap. Hij werd in de selectiecommissie besproken en geherselecteerdvoor de gevangenis te Zutphen. De selectiefuntionaris heeft het bezwaarschrift van appellant tegen deze beslissing afgewezen. Uit het beroepschrift blijkt dat appellant naar de gevangenis „Norgerhaven“ wil. De selectiefunctionariswijst wat dit betreft op gemaakte afspraken met betrekking tot het selectiebeleid die inhouden dat gedetineerden met een zeer lang strafrestant (van meer dan 4 jaar) als regel nog niet in de gevangenissen „Norgerhaven“ of„Esserheem“ te Veenhuizen worden geplaatst. Tot plaatsing in voornoemde inrichtingen wordt pas overgegaan in de laatste fase van een lange gevangenisstraf als onderdeel van de detentiefasering. Op die manier kan gedetineerden dietot een lange gevangenisstraf zijn veroordeeld nog enig detentieperspectief worden geboden. De selectiecommissie gaat alleen in het geval van een bijzondere medische en/of sociale reden, alsmede een gerichte opleiding, over totplaatsing in een bepaalde inrichting. Van een dergelijke bijzondere reden is volgens de selectiefunctionaris geen sprake. De selectiecommissie tracht het aanbod over alle inrichtingen zo goed mogelijk te verdelen om wachtlijstenvoor bepaalde inrichtingen en het risico van leegstand bij andere inrichtingen te voorkomen. Gelet op zijn strafrestant is plaatsing in de gevangenis „Norgerhaven“ in een latere fase van appellants detentie normaal gesproken welmogelijk.
Met betrekking tot het later door appellant aangevoerde argument van de gezinsplanning geeft de selectiefuntionaris aan geen bezwaar te hebben tegen een verlenging van enkele weken van appellants verblijf in de gevangenis „DeIJssel“. Dit zal de overplaatsing naar de gevangenis te Zutphen echter niet kunnen voorkomen.

5. De beoordeling
5.1 Gelet op zijn leeftijd, de lengte van zijn straf en zijn strafrestant ten tijde van de bestreden beslissing behoort appellant tot de categorie langgestrafte gedetineerden voor opneming van wie onder meer zijn bestemd degevangenissen "Norgerhaven" en "Esserheem" te Veenhuizen, de gevangenissen II te Leeuwarden en te Sittard, de gevangenissen te Zoetermeer en te Zutphen, de gevangenis "Zuyder Bos" te Heerhugowaard en de gevangenis "De IJssel" teKrimpen a/d IJssel, alle met een regime van algehele gemeenschap.

5.2 Op 15 april 1999 heeft de voorzitter van de beroepscommissie het verzoek van appellant om de tenuitvoerlegging van de beslissing van de selectiefunctionaris te schorsen afgewezen.

5.3 De afwijzing door de selectiefunctionaris van appellants verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis "Norgerhaven" is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in het bijzondergelet op zijn motivering zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.2, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5.4 De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing om appellant vervolgens te herselecteren voor de gevangenis te Zutphen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk moet wordenaangemerkt. De afwijzing van het verzoek tot overplaatsing dient voor appellant geen ander gevolg te hebben dan continuering van zijn verblijf in de huidige inrichting. Hij heeft, gezien de gezinsplanning en de hem toegekendebijzondere bezoekmogelijkheden, een groot belang om in de gevangenis „De IJssel“ te blijven. Een herselectie is dan niet op zijn plaats.

5.5 De beroepscommissie overweegt nog het volgende. In de artikelen 15 en 18 van de PBW wordt een onderscheid gemaakt tussen een beslissing van de selectiefunctionaris in het kader van de (her)selectie en een beslissing van deselectiefunctionaris naar aanleiding van een verzoek van een gedetineerde om (over)plaatsing. Tegen voornoemde beslissingen staan voor de gedetineerde verschillende rechtswegen open.
In de onderhavige zaak heeft de selectiefunctionaris in één beslissing het verzoek van appellant om hem over te plaatsen afgewezen en hem geherselecteerd voor een andere gevangenis.
Het komt een juiste rechtsgang ten goede als de selectiefunctionaris het voornoemde onderscheid in de PBW aanhoudt en afzonderlijke beslissingen neemt, deze afzonderlijk kenbaar maakt aan de gedetineerde en de gedetineerde daarinwijst op de geëigende rechtsgang.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover dit is gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing. Zij verklaart het beroep gegrond voor zover het zich richt tegen de herselectiebeslissing.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. P.C. Vegter, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 2 juli 1999

secretaris voorzitter

Naar boven