Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0181/GB B, 27 september 1999, beroep
Uitspraakdatum:27-09-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/181/GB

betreft: [Klager] datum: 27 september 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 23 april 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1972], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 3 maart 1999 van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Appellant is op 22 juli 1999 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van appellant in de het huis van bewaring extra beveiligde inrichting (EBI (h.v.b.)) te Vught.

2. De feiten
2.1. Appellant is sedert 6 april 1998 gedetineerd. Na een verblijf in de huizen van bewaring te Leeuwarden en Zwolle, en in de beveiligde individuele begeleidingsafdeling van de gevangenis III te Leeuwarden, is hij op 20 januari1999 als preventief gehechte, in verband met een tijdens die detentie gepleegd delict, ingesloten in het huis van bewaring (h.v.b.) „Grave“ te Grave. Op 9 februari 1999 is appellant overgeplaatst naar de landelijkeafzonderingsafdeling van de penitentiaire inrichting „De Schie“ te Rotterdam, voor de externe tenuitvoerlegging van een hem opgelegde maatregel van afzondering voor de duur van 14 dagen. Op 19 februari 1999 is appellant, op adviesvan de EBI-commissie, overgeplaatst naar de EBI (h.v.b.).

3. Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 73, tweede lid, van de PBW wordt het beroepschrift ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de betrokkene kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep instelt. Een na afloop van dezetermijn ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.
De beroepscommissie stelt vast dat appellant op 19 februari 1999 naar de EBI is overgeplaatst. De (schriftelijke) beslissing van de selectiefunctionaris van 3 maart 1999 is hem, volgens telefonische informatie van een medewerker vanhet bureau sociale dienstverlening van de EBI (h.v.b.), op 8 maart 1999 uitgereikt. Appellant heeft eerder zijn bezwaren tegen de voorgenomen beslissing om hem te selecteren voor de EBI kenbaar kunnen maken aan deselectiefunctionaris die hem op 15 februari 1999 heeft gesproken. Een bezwaarschrift kon derhalve achterwege blijven.
Het beroepschrift van appellant is op 23 april 1999, derhalve ruim na het verstrijken van voornoemde beroepstermijn, op het secretariaat van de Raad ontvangen.
Dit verzuim is door appellant niet toegelicht. Appellant heeft zijn beroep derhalve te laat ingediend. Om deze reden dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

De beroepscommissie overweegt overigens dat bij appellant, gelet op de lange termijn van afhandeling van het beroep en het feit dat hij gehoord is zonder dat is gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkheid van het beroep, desuggestie kan zijn gewekt dat de beroepscommissie tot een inhoudelijke toetsing van de beslissing van de selectiefunctionaris zou overgaan. De beroepscommissie overweegt hieromtrent dat, zou het beroep wel tijdig zijn ingediend, zijtot het oordeel zou zijn gekomen dat de bestreden beslissing niet in strijd is met de wet en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. G.J. te Loo en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 27 september 1999

secretaris voorzitter

Naar boven