Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1764, 12 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:12-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-1764

Betreft:            […]      datum: 12 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Bharatsingh, namen

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 september 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot uitstel van zijn melddatum afgewezen.

 

2.         De feiten

Op 20 augustus 2018 is klager opgeroepen zich op 3 oktober 2018 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein voor het ondergaan van 87 dagen gevangenisstraf. Op 7 september heeft klager een verzoek tot uitstel van deze melddatum ingediend, dat op 25 september 2018 is afgewezen. In het kader van deze procedure is aan klager kortdurend uitstel verleend, tot 16 oktober 2018.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft op 6 september 2018 een verzoek tot gratie ingediend. Ingevolge artikel 558 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) schorst dit verzoek de tenuitvoerlegging op. De selectiefunctionaris stelt dat  de detentie van een zelfmelder aanvangt zodra deze de meldoproep ontvangt en dat klagers verzoek daarom geen opschortende werking heeft. Blijkens de toelichting bij het besluit waarnaar de selectiefunctionaris verwijst, had aan klager eerst een vooraankondiging gestuurd moeten worden, waarbij hij een zelfmeldersverklaring had moeten ondertekenen. Dit is echter nooit gebeurd. De regeling van de vooraankondiging is in 2015 vervallen. Op grond van artikel 559a, tweede lid, Sv kan aan een gratieverzoek echter ook opschortende werking worden verleend als de wet het niet voorschrijft. Het is vast beleid dat opschortende werking wordt verleend als zeer waarschijnlijk is dat het gratieverzoek zal worden ingewilligd, zoals in het geval dat een eerstegraads bloedverwant een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft. Hiervan is bij klager sprake. Zijn dochter heeft een ernstige verstandelijke beperking, die ertoe heeft geleid dat ze in haar zorginstelling brand heeft gesticht, waardoor ze momenteel in een gesloten inrichting verblijft. Het is van groot belang dat klager haar kan begeleiden, zodat ze naar een halfopen inrichting overgeplaatst kan worden.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is sinds 10 juli 2018 bekend met de noodzaak tot tenuitvoerlegging. Een gratieverzoek heeft geen opschortende werking als de detentie is aangevangen, waarvan al sprake is zodra een veroordeelde een meldoproep heeft ontvangen. Sinds 1 juli 2008 worden geen vooraankondigingen meer verstuurd. De raadsman heeft pas op 8 oktober 2018 aangegeven dat klagers dochter zeer veel zorg nodig heeft. Als om die reden een verzoek tot uitstel ingediend zou worden, zou overwogen kunnen worden uitstel te verlenen om die zorg te kunnen overdragen.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft, in afwachting van de beslissing op zijn gratieverzoek, verzocht om uitstel van zijn melddatum om zijn dochter te kunnen begeleiden, zodat zij overgeplaatst kan worden naar een halfopen inrichting.

4.2.      Het gratieverzoek heeft, nu dit na de meldoproep is ingediend, geen opschortende werking van rechtswege. De vraag naar de toepassing van artikel 559a, tweede lid, Sv is in deze procedure niet aan de orde. Hierover beslist de Minister van Justitie en Veiligheid in het kader van de gratieprocedure.

4.3.      De beroepscommissie begrijpt de wens van klager om er voor zijn dochter te kunnen zijn en daarmee mogelijk de kans te vergroten dat zij in een halfopen inrichting geplaatst kan worden. Toch kan dit niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Ten eerste is onduidelijk of klagers begeleiding inderdaad zou kunnen leiden tot plaatsing van zijn dochter in een halfopen inrichting. Deze verwachting is niet onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een toelichting van de inrichting waar zij verblijft. Daarnaast zou uitstel van de melddatum het probleem slechts verschuiven. Klager zal – bij de huidige stand van zaken – zijn detentie eens moeten ondergaan.

4.4.      Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van

P. de Vries, secretaris, op 12 oktober 2018.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven