Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-644,16 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:16-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-644

betreft: [Klager]           datum: 16 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.W.J. Faber, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 mei 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is op 25 oktober 2012 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren veroordeeld, in het kader waarvan hij van 23 maart 2012 tot 24 april 2013 in Nederland in detentie heeft verbleven. Op 24 april 2013 is hem strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) verleend. Klager is op 18 april 2018 naar Nederland afgereisd. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij toegang tot Nederland mocht hebben, hetgeen reeds blijkt uit het feit dat hij Nederland per vliegtuig is ingereisd. Hij is niet voor onbepaalde duur naar Nederland gekomen en zou slechts zes dagen in Nederland verblijven om aldaar een auto te kopen. Voorafgaand aan zijn reis heeft klager bij een immigratiekantoor in Sofia nagevraagd of hij toegang tot Nederland mocht hebben. Daar is hem bevestigd dat dit geen probleem zou zijn. Vanwege zijn huidige detentie kan hij, anders dan dat hij de informatie van een vrouwelijke ambtenaar aan loket dertien heeft verkregen, geen verdere (schriftelijke) onderbouwing van deze bevestiging geven. Klager heeft grote persoonlijke belangen bij het op korte termijn kunnen terugkeren naar zijn land van herkomst, nu zijn biologische dochter daar woont en van zijn zorg afhankelijk is. Zij verblijft thans bij haar oma. Voorts heeft klager in Bulgarije een eigen bedrijf in het onderhouden en repareren van scootmobielen. Het voortbestaan van zijn onderneming staat vanwege de huidige situatie onder grote druk. Daarbij komt dat bij klager op 29 mei 2018, vanwege zijn diabetes, door middel van een operatie een insulinepomp in/aan zijn lichaam is geplaatst, dan wel zou worden geplaatst. Voorafgaand aan deze operatie heeft hij drie jaren op een wachtlijst gestaan. Klagers gezondheid is sterk achteruitgegaan sinds de aanvang van zijn huidige detentie op 18 april 2018. Hij is veel afgevallen, omdat hij het hem aangeboden voedsel niet kan verdragen. Ook ondervindt hij, gelet op de stress en spanningen die de huidige situatie veroorzaakt – hetgeen sterke schommelingen in zijn bloedsuikerwaarden veroorzaakt, als gevolg waarvan vaker een hypo optreedt –, veel last en hinder van zijn diabetes, waarbij de onzekerheid over de vraag wanneer hij kan en mag terugkeren naar zijn land van herkomst, hem parten speelt. Hij is op 18 juni 2018 in een burgerziekenhuis opgenomen, omdat zijn bloedsuikerspiegel veel te laag was. Daaruit blijkt dat hij, ondanks de bemoeienissen van de medische dienst van de inrichting, niet de juiste medische zorg ontvangt. Uit de overgelegde medische stukken blijkt dat klager bijna dagelijks contact met de medische dienst heeft in het kader van de bij hem aanwezige aandoening diabetes mellitus type 1. In RSJ 5 december 2017, 17/3475/GV, heeft de beroepscommissie klagers beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot strafonderbreking gegrond verklaard, omdat de medisch adviseur, op wiens advies de bestreden beslissing was gebaseerd, niet op de door de internist noodzakelijk geachte ziekenhuisbezoeken was ingegaan. Klager is eerst in de beroepsprocedure in de gelegenheid geweest medische stukken van de inrichting ter onderbouwing van zijn medische situatie te overleggen. De bestreden beslissing is derhalve niet op alle relevante informatie in deze zaak gebaseerd. Klager is afhankelijk van adequate medische zorg, die hem in detentie niet kan worden geboden. Namens klager wordt verzocht klager alsnog strafonderbreking te verlenen, dan wel dat de medisch adviseur nader onderzoek doet verrichten naar de vraag of de inrichting in adequate medische zorg aan klager kan voorzien. Klager is bereid en gemotiveerd zich aan te stellen voorwaarden bij toepassing van artikel 40a van de Regeling te conformeren, zeker ook de wettelijke voorwaarde niet naar Nederland terug te keren.     

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is, na tot een gevangenisstraf van twee jaren te zijn veroordeeld, op 18 april 2013 strafonderbreking verleend onder de voorwaarde dat hij niet naar Nederland zou terugkeren. Op 18 april 2018 is hij op het vliegveld van Eindhoven aangehouden en is de tenuitvoerlegging van zijn detentie hervat als gevolg van het niet naleven van voorwaarde die aan zijn strafonderbreking was verbonden. De beroepscommissie heeft reeds eerder, in RSJ 14 november 2014, 14/3568/GV, overwogen dat een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland die in strijd met de aan strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling verbonden voorwaarde handelt, in beginsel niet meer voor een nieuwe strafonderbreking in aanmerking komt. Dit is slechts anders in zeer uitzonderlijke omstandigheden. De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek hem opnieuw strafonderbreking te verlenen, afgewezen, omdat uit de aangeleverde stukken niet blijkt dat een Bulgaars bureau heeft aangegeven dat klager naar Nederland kon terugkeren, noch dat een noodzaak tot een spoedige terugkeer naar Bulgarije bestaat en klager in de p.i. Ter Apel de medische zorg die hij nodig heeft, zal ontvangen. Ten aanzien van klagers zorgbehoevende dochter en zijn onderneming in Bulgarije zijn geen beroepsgronden ingediend. Voor zover klager heeft aangevoerd dat hij te goeder trouw naar Nederland is afgereisd, heeft het immigratiekantoor in Sofia – daargelaten dat in het besluit van de verleende strafonderbreking expliciet de voorwaarde van strafonderbreking is vermeld – kennelijk geen kennis gehad van de voorwaarde die aan klagers strafonderbreking was verbonden. Met betrekking tot klagers medische situatie dient klager, indien hij over de medische zorg in de inrichting wenst te klagen, zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen, eerst zijn klacht bij de medische dienst kenbaar te maken. Indien dat niet tot een voor klager bevredigende oplossing zou leiden, kan hij de medisch adviseur verzoeken te bemiddelen. Indien dat evenmin tot een voor klager aanvaardbare oplossing zou leiden, kan klager op grond van artikel 30 van de Penitentiaire maatregel beroep bij de Raad instellen.    

Ten aanzien van klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de p.i. Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie heeft eveneens negatief over klagers verzoek hem strafonderbreking te verlenen, geadviseerd. De politie heeft zich van advies onthouden.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat thans een gevangenisstraf van 321 dagen wegens mensenhandel en witwassen. De einddatum van zijn detentie is, behoudens de mogelijkheid van strafonderbreking zoals bedoeld in artikel 40a van de Regeling, bepaald op 5 maart 2019.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. Als voornaamste reden voor de afwijzing van dit verzoek is vermeld dat klager in strijd met de aan de hem eerder verleende strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling verbonden voorwaarde, naar Nederland is teruggekeerd. 

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. In artikel 40a, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat ingeval een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, strafonderbreking kan worden verleend nadat ten minste de helft van deze straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste twee derde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Blijkens de toelichting op artikel 40a van de Regeling kunnen redenen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en/of nabestaanden en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict is geschokt (Stcrt. 11 april 2012, 7141). 

Zoals de beroepscommissie reeds eerder veelvuldig heeft overwogen, komt een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling aan wie eerder strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling is verleend en in strijd met de daaraan verbonden (wettelijke) voorwaarde naar Nederland is teruggekeerd, in beginsel niet meer voor het opnieuw verlenen van strafonderbreking in aanmerking. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een opnieuw te verlenen strafonderbreking rechtvaardigen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is daarvan thans geen sprake. Namens klager is uitvoerig betoogd dat klager in detentie in Nederland niet de in het verband met zijn diabetes benodigde zorg kan ontvangen. De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering heeft het verlenen van strafonderbreking voor het ondergaan van een behandeling in Bulgarije, gelet op diens advies van 20 juli 2018, evenwel niet geïndiceerd geacht. Ook overigens is niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een opnieuw te verlenen strafonderbreking zouden kunnen rechtvaardigen.     

Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 16 oktober 2018.

 

secretaris                                                                    voorzitter

Naar boven