Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1025, 16 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:16-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           R-1025

betreft: [klager] datum: 16 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. K. Bruns, namens […], verder te noemen klager,gericht tegen een uitspraak van 27 juli 2018 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 september 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. K. Bruns en […], stafjurist bij FPC Dr. S. van Mesdag. Klager heeft vóór de zitting schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissingen tot voortzetting van a-dwangbehandeling d.d. 7 december 2017 en 7 maart 2018, voor telkens een periode van ten hoogste drie maanden (Me 2017-000482 en Me 2018-000069). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

 Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

 Volgens de wettelijke aantekeningen zou het beter gaan met klager. Hij geeft echter zelf aan dat het niet beter gaat en gaat daarom in beklag en in beroep tegen beslissingen om de a-dwangbehandeling te verlengen. Hij wil niet zelf de medicatie innemen. De afgelopen tijd is er weinig vooruitgang geboekt. Hij haalt onvoldoende plezier uit verlof. Verlof motiveert hem niet tot het zelfstandig innemen van de medicatie. Er verstrijkt veel tijd. Dwangmedicatie is geen oplossing voor de lange termijn. Hij zal de medicatie nooit zelfstandig innemen. Hij blijft liever in een tbs-inrichting dan dat hij medicatie gaat slikken. Verwacht werd dat klager misschien tot  inzicht zou komen en het beter zou gaan naarmate hij langer medicatie zou gebruiken maar dit is niet gebeurd. Hij voelt zich leeg, emotieloos. Er heeft geen gesprek plaatsgevonden tussen het behandelteam, klager en de raadsvrouw. Klager voelt zich niet goed bij de medicatie. Hij ervaart zeer negatieve bijwerkingen: duizeligheid, concentratieproblemen, slapeloosheid, vermoeidheid, onrust in het hoofd en problemen met urineren. De redenen voor dwangbehandeling zijn onvoldoende onderbouwd en klager is geen alternatief geboden.

 Het betreft de negende verlenging van de a-dwangbehandeling. Voor de verlenging van een dwangbehandeling geldt een zwaardere motiveringseis. De motivering moet steeds sterker en specifieker worden. Verwezen wordt naar 14/2606/STA.

De motivering van de beslissing is niet toereikend. Er is sprake van een behandelimpasse. Klager geeft al geruime tijd aan dat hij wil beginnen met een antidepressivum indien de toediening van antipsychotica wordt gestaakt. In de verlengingsbeslissing is aangegeven dat dit onverantwoord zou zijn. Dit is echter niet gemotiveerd terwijl bij verlenging zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de voorkeur van klager. Dwangbehandeling is een verstrekkende ingreep met betrekking tot klagers lichamelijke integriteit. Er is geen sprake van een  ultimum remedium. Er is niet opnieuw gekeken naar andere manieren om uit de eerdere beweerdelijke impasse te komen. De voortzetting van de a-dwangbehandeling is niet proportioneel. Een a-dwangbehandeling mag niet langer duren dan noodzakelijk en de noodzakelijkheid blijkt onvoldoende uit de verlengingsbeslissing. In de verlengingsbeslissing wordt niet vermeld welk effect wordt verwacht als de dwangbehandeling wordt voortgezet. Er worden geen concrete, relevante feiten en omstandigheden genoemd die het gestelde gevaar van maatschappelijke teloorgang nader onderbouwen of concretiseren. Het koppelen van verlof aan het vrijwillig innemen van medicatie is geen reëel alternatief voor de dwangbehandeling. De beslissing voldoet niet aan het subsidiariteitsvereiste. In de beslissing wordt genoemd dat als positief effect wordt verwacht dat de toestand van klager meer zal stabiliseren en zijn functioneren binnen en buiten de inrichting zich zal ontwikkelen. Klager is van mening dat die effecten ook bereikt kunnen worden zonder dwangmedicatie. Dit blijkt ook uit het feit dat een verlaging van de dosering een positief effect op klager heeft gehad. Klager wil liever levenslang in een tbs-inrichting blijven dan zijn medicatie vrijwillig innemen. De a-dwangbehandeling kan niet eindeloos voortduren en is niet de aangewezen methode om vooruitgang te boeken in klagers toekomstperspectief. Er is sprake van een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM. De inrichting dient actiever in te zetten op een alternatieve behandelmethode. De beslissing is ook in strijd met de artikelen 4, 7 en 10 van IVBPR.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager is vorige week overgeplaatst naar de uitstroomafdeling waar wordt gekeken naar de mogelijkheden om uit te stromen, mogelijk naar een FPA. Dit is nog niet besproken met klager. Het invullen van verlof levert klager volgens zijn behandelaar stress op. Sommige verloven ervaart hij als plezierig. Er moet nog invulling worden gegeven aan klagers onbegeleid verlof. Stapsgewijs zal dit beter gaan. Ook haalt hij plezier uit zijn werk als bode. Hij heeft dit verschillende keren aangegeven. Hij maakt hele kleine stapjes. Verdere verlaging van de dosering medicatie is momenteel niet aan de orde. Hij toont af en toe wat felheid in de gesprekken. Er wordt hem veel aandacht gegeven. De dwangmedicatie voorkomt een maatschappelijke teloorgang bij klager. Er is al een keer een second opinion uitgebracht maar dit kan zeker nog een keer gebeuren. Er is momenteel geen sprake van suïcidegevaar.

Bij klager is sprake van beperkingen in de cognitieve flexibiliteit, een complexe posttraumatische stressstoornis, een depressieve stoornis, een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, borderline, paranoïde en schizotypische trekken. Door het uit klagers stoornis voortvloeiende gedrag en zijn opstelling, waarin psychotische symptomen werden gezien, was het niet mogelijk klager te behandelen, waardoor elk perspectief op verlof en resocialisatie kwam te ontbreken, met als gevolg een langdurig verblijf in een tbs-inrichting en mogelijk een longstay-indicatie. Vanuit klagers somberheid en het ontbreken van toekomstperspectief was er gevaar voor suïcide. Dit gevaar kon volgens de psychiaters alleen worden afgewend door middel van behandeling met antipsychotica, maar verzoeker weigerde deze medicatie vrijwillig in te nemen. Op 28 september 2015 is gestart met een a-dwangbehandeling. Sindsdien is verbetering van klagers toestandsbeeld waargenomen. Klager is milder in contact, zijn impulsiviteit is afgenomen en hij zegt geen last meer te hebben van trauma-gerelateerde klachten. Zijn waansysteem is onverminderd aanwezig, maar staat minder op de voorgrond bij gesprekken. De bijwerkingen die klager ervaart van de medicatie hebben de aandacht van de psychiater en de medische dienst. De medicatie is nodig om te voorkomen dat klager terugvalt en psychotisch wordt. Daardoor zouden de behandeling en ook de resocialisatie stagneren. In mei 2016 heeft klager een aanvang gemaakt met begeleid verlof. Er is inmiddels onbegeleid verlof aangevraagd en verkregen. Om dat te bewerkstelligen was medicatiegebruik een voorwaarde.

De dosering van de medicatie is in 2016 en 2017 verlaagd. Voor vrijwillige inname is nog steeds onvoldoende basis. Klager heeft de medicatie sinds juni 2017 in eigen beheer. Hij zet zich in voor behandeling. De verbetering in het toestandsbeeld en functioneren houden aan, maar hij blijft zich verzetten tegen medicatie. Hij neemt zijn medicatie zonder problemen in maar laat verschillende disciplines weten dat hij geen medicatie nodig heeft en zal stoppen als de mogelijkheid zich daarvoor aandient. Mogelijk kan op termijn de inname van medicatie worden gekoppeld aan verlof als dit klager voldoende motiveert zijn medicatie vrijwillig in te nemen en het dwangkader worden opgeheven. Dit gaat alleen lukken als klager zelf voldoende waarde aan verlof hecht. Dit is momenteel nog niet het geval. Het dwangkader zal derhalve onveranderd worden doorgezet. Staking van de antipsychotische medicatie is niet aan de orde, omdat hierdoor het gevaar voor maatschappelijke teloorgang zal ontstaan, het risico op suïcide zal toenemen en het toekomstperspectief zal verdwijnen.

Het wordt van groot belang geacht de verbetering in het functioneren van klager door te zetten en daarmee is het noodzakelijk geacht op 7 december 2017 en op 7 maart 2018 de a-dwangbehandeling voort te zetten.

De inrichting acht de kans klein dat klager zijn medicatie vrijwillig zal gaan innemen, maar niet onmogelijk. Zolang klager de medicatie echter niet vrijwillig inneemt, blijft een a-dwangbehandeling noodzakelijk.

Het hoofd van de inrichting heeft op goede gronden en met inachtneming van de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid de beslissingen genomen de dwangbehandeling te verlengen. 

 

 

2.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwang-behandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreiging) van onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan de a-dwangbehandeling worden voortgezet indien dit noodzakelijk is.

In artikel 16c van de Bvt en hoofdstuk 10 (onvrijwillige geneeskundige behandeling) van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) zijn de procedurele vereisten neergelegd waaraan de beslissingen tot het opleggen van een a-dwang-behandeling en de voortzetting van die behandeling moeten voldoen.

Uit de stukken en de behandeling ter zitting volgt dat bij klager sprake is van beperkingen in cognitieve flexibiliteit, een complexe posttraumatische stressstoornis, een depressieve stoornis, een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, borderline, paranoïde en schizotypische trekken. Aannemelijk is dat het door het uit klagers stoornissen voortvloeiende gedrag niet mogelijk was hem te behandelen, dat elk perspectief op verlof en resocialisatie ontbrak en dat zonder medisch ingrijpen een langdurig verblijf in een tbs-inrichting, mogelijk in een longstayvoorziening, voorzien werd. Vanuit klagers somberheid en het ontbreken van toekomstperspectief was er gevaar voor suïcide. Sinds de toediening van de dwangmedicatie zijn er duidelijk verbeteringen in klagers toestandsbeeld waargenomen, waardoor klager inmiddels zijn medicatie in eigen beheer heeft en onbegeleid verlof heeft. Hij verblijft sinds kort op een uitstroomafdeling, ervaart plezier in zijn werkzaamheden als bode en in sommige onbegeleide verloven. Zijn toestandsbeeld lijkt stapsgewijs te verbeteren. Bij klager bestaat echter nog steeds geen motivatie vrijwillig anti-psychotische medicatie in te nemen en het is aannemelijk dat bij het staken van de dwangmedicatie een aanmerkelijke kans bestaat op maatschappelijke teloorgang, mogelijk weer gevaar voor suïcide zal ontstaan en het toekomstperspectief zal verdwijnen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is, gelet op het bovenstaande, aannemelijk geworden dat de noodzaak tot voortzetting van de a-dwangbehandeling nog steeds aanwezig is en dat klager tot op heden blijft weigeren vrijwillig antipsychotica in te nemen, terwijl het gevaar dat voortvloeit uit zijn stoornissen enkel kan worden weggenomen door middel van de inname van antipsychotica. De bestreden beslissingen voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid en zijn voldoende gemotiveerd.  De voortzetting van klagers a-dwangbehandeling kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden gezien als een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM noch zijn de bestreden beslissingen in strijd met de artikelen 4, 7 of 10 IVBPR. Voorts is aan de procedurele vereisten als vermeld in artikel 16c van de Bvt en hoofdstuk 10 Rvt voldaan.

Gelet op het hiervoor overwogene zijn de bestreden beslissingen naar het oordeel van de beroepscommissie niet in strijd met de wet en kunnen deze beslissingen tot voortzetting van klagers a-dwangbehandeling bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

 

3.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. M.R. Daniel en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 oktober 2018.

 

      

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven