Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0249/GV B, 16 september 1999, beroep
Uitspraakdatum:16-09-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/249/GV

betreft: [Klager] datum: 16 september 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 21 juni 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 15 juni 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen, omdat hij, gezien de beschikbare informatie, het verlenen van verlof onaanvaardbaar acht.

2. De standpunten
Appellant heeft zijn beroep niet toegelicht.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Appellant heeft in februari hoog gescoord op het gebruik van harddrugs. Het drugsontmoedigingsbeleid geeft onder meer aan dat bij harddruggebruik zes maanden geen algemeen verlof wordt verleend. Verder hebben zowel politie als hetOpenbaar Ministerie negatief geadviseerd. Dit op grond van het feit dat appellant bij politie en justitie bekend staat als een stelselmatige dader. Recidivegevaar wordt niet uitgesloten geacht.

3. De beoordeling
Appellant ondergaat een gevangenisstraf van 22 maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 2 september 1998. Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenis te ondergaan van respectievelijk een,zes en een dag in het kader van de wet Mulder. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum is op of omstreeks 4 augustus 1999.
Het beroep is gericht tegen de afwijzing van appellants derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal 4 verlofaanvragen indienen.

Krachtens artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, komt een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking wanneer hij ten minste een derde van de onherroepelijken onvoorwaardelijk opgelegde straf heeft ondergaan en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Artikel 4 van deze Regeling bepaalt dat verlof, in casu algemeen verlof, wordt geweigerd in gevalvan:
a) ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken;
b) gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten;
c) ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande;
d) gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken;
e) risico voor ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde;
f) risico voor ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon;
g) risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf;
h) gevaar voor de gedetineerde;
i) risico van maatschappelijke onrust;
j) het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres;
k) een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend;
l) een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.

De directeur van de penitentiaire inrichtingen „Zutphen“ te Zutphen heeft positief geadviseerd op appellants verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortsparket Arnhem en de regiopolitie Twente hebben negatief geadviseerdgelet op het feit dat appellant valt onder de categorie stelselmatige daders.
De afwijzing door de Minister van appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt. Dit alles klemt te meer nu door appellant geen gronden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De beroepscommissie is van oordeel dat de Minister, gelet op zijn motivering tegen de achtergrond vande weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en c van voornoemde Regeling, in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het verlenen van het verlof op dat moment nog onaanvaardbaar geacht kon worden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter,
mr. R.J.A. Meertens-Zeeman en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van
mr. I. Lispet, secretaris, op 16 september 1999.

secretaris voorzitter

Naar boven