Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-130, 18 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:18-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Telefoon  v

nummer:     R-130

betreft:   [klager]                                                                                datum: 18 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 januari 2018 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 augustus 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord de raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], juridisch medewerker.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft - voor zover in beroep aan de orde - een op 15 november 2016 opgelegde belmaatregel (Ov 2016/238, onderdeel b).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De belmaatregel bestond uit het weigeren van telefoongesprekken tussen klager en zijn vriendin en het uitsluitend onder begeleiding van de sociotherapie mogen telefoneren met klagers gescreende netwerk. Het beroep richt zich tegen deze beide onderdelen van de maatregel.

Na onderling overleg tussen klager, zijn advocaat en het hoofd behandeling in FPC Oostvaarderskliniek heeft klager in 2016 in het kader van een observatieplaatsing in FPC Dr. S. van Mesdag verbleven. Er was geen sprake van problemen tussen klager en FPC Oostvaarderskliniek ten tijde van klagers vertrek richting FPC Dr. S. van Mesdag. Klager had bij terugkomst in FPC Oostvaarderskliniek op 15 november 2016 mogen verwachten dat hij op dezelfde voet verder zou gaan in die inrichting. Bij klager is in FPC Dr. S. van Mesdag een mobiele telefoon aangetroffen. Deze telefoon is hem afgenomen, maar er is in die inrichting geen sanctie aan hem opgelegd. Het is daarom raar dat bij terugkomst in FPC Oostvaarderskliniek er wel een sanctie aan klager is opgelegd, in de vorm van deze belmaatregel.

Klagers vriendin, een ex-medewerkster van FPC Oostvaarderskliniek, was in FPC Dr. S. van Mesdag een gescreend contact voor bellen en bezoek. Tussen klager en zijn vriendin is een relatie ontstaan tijdens klagers verblijf in FPC Dr. S. van Mesdag. FPC Oostvaarderskliniek is van de relatie op de hoogte gesteld. Klagers vriendin had haar ontslag bij FPC Oostvaarderskliniek al ingediend nog voordat klager ter observatie in FPC Dr. S. van Mesdag werd geplaatst.

De opgelegde belmaatregel in FPC Oostvaarderskliniek is niet redelijk en billijk te noemen. De handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting was niet in het geding. Er bestond geen reden om klager in het geheel niet te laten telefoneren met zijn vriendin. Evenmin bestond er een gegronde reden om klager uitsluitend begeleid te laten telefoneren met zijn netwerk. In elk geval is de maatregel disproportioneel, omdat niet valt in te zien waarom ten aanzien van het contact met klagers vriendin voor het uiterste middel van geen telefonisch contact is gekozen. Begeleid telefonisch contact tussen klager en zijn vriendin had volgens klager meer voor de hand gelegen. Klager en zijn partner zien de opgelegde maatregel als een pesterij.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager is op 15 november 2016 bij terugkomst uit FPC Dr. S. van Mesdag (onder meer) een belmaatregel opgelegd. De maatregel is opgelegd om de orde en veiligheid in de inrichting te kunnen handhaven.

Tijdens zijn verblijf in FPC Dr. S. van Mesdag is bij klager een mobiele telefoon aangetroffen, hetgeen in beide inrichtingen verboden is. De mobiele telefoon is gevonden naar aanleiding van een kamercontrole. Die controle heeft de avond voor klagers terugkeer naar FPC Oostvaarderskliniek plaatsgevonden, in verband met vermoedens van het binnensmokkelen van drugs in de inrichting. Dit met behulp van klagers vriendin, een ex-medewerkster van FPC Oostvaarderskliniek.

Daarnaast waren ongeoorloofde en ongewenste contacten met deze ex-medewerkster bekend. Het was voor de inrichting bij binnenkomst van klager niet duidelijk hoe de situatie met betrekking tot de ex-medewerkster precies moest worden beoordeeld. Zij heeft bijvoorbeeld eerst ontkend een relatie te zijn aangegaan met klager. Er was sprake van veel ruis en onduidelijkheid. Onderzocht moest worden hoe de ex-medewerkster in de situatie stond. De inrichting heeft de belmaatregel noodzakelijk gevonden, omdat ingeschat werd dat bij het ontbreken van toezicht op het telefonisch contact dit had kunnen leiden tot potentiële onveilige situaties in de inrichting. De ex-medewerkster had bijvoorbeeld toegang tot informatie van andere medewerkers van de inrichting. Telefonisch contact tussen de ex-medewerkster en klager is om die reden in eerste instantie verboden. Het verbod is opgelegd met de intentie om het contact, wanneer dat zou kunnen, mogelijk te maken. Toezicht op de overige telefonische contacten is opgelegd in verband met het monitoren van het contactverbod met de ex-medewerkster. Toen bleek dat klager haar alsnog via zijn netwerk te spreken kreeg, heeft de inrichting ingezet op het maken van goede afspraken omtrent het contact. De belmaatregel heeft tot 30 november 2016 geduurd. Klager is vervolgens op 19 december 2016 overgeplaatst naar een andere inrichting.    

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Bvt heeft een verpleegde, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vijfde lid te stellen beperkingen, het recht telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. Op grond van artikel 38, tweede lid, van de Bvt, kan het hoofd van de inrichting bepalen dat op de door of met een verpleegde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, indien het noodzakelijk is om de identiteit van de persoon met wie de verpleegde spreekt te kunnen vaststellen, dan wel met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid van de Bvt. Op grond van artikel 38, derde lid, van de Bvt, kan het hoofd van de inrichting het voeren van telefoongesprekken of een bepaald telefoongesprek weigeren voor een periode van ten hoogste vier weken, indien dit noodzakelijk is met het oog op, wederom, een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid Bvt. De belangen die in artikel 35, derde lid van de Bvt staan genoemd zijn:

a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
c. de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde;
d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij door een verpleegde begane misdrijven;
e. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Aan klager is een algeheel belverbod ten aanzien van contact met zijn vriendin - een ex-medewerkster van de inrichting - voor de duur van ten hoogste vier weken en begeleiding ten aanzien van zijn overige telefonische contacten opgelegd. De grondslag van het opleggen van deze maatregel is, blijkens de schriftelijke mededeling en hetgeen van de zijde van de inrichting naar voren is gebracht, gelegen in het aantreffen van een mobiele telefoon bij klager, en het vermoeden van ongeoorloofd en ongewenst contact tussen klager en een ex-medewerkster van de inrichting.  

De beroepscommissie acht het zonder meer voorstelbaar dat het hoofd van de inrichting, gelet op de hierboven genoemde omstandigheden, het met het oog op de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk achtte de hierboven omschreven belmaatregel aan klager op te leggen. Dat klager in FPC Dr. S. van Mesdag op verschillende manieren contact met zijn vriendin heeft mogen onderhouden, doet daaraan niets af. Immers, zijn vriendin betrof een ex-medewerkster van FPC Oostvaarderskliniek, niet van FPC Dr. S. van Mesdag en voor de inrichting was op het moment van terugkomst van klager de situatie niet (voldoende) duidelijk om een goede inschatting te kunnen maken. De gevoeligheid van de mogelijke betrekkingen tussen klager en een ex-medewerkster raken de orde en veiligheid in de inrichting.

Het belang om (meer) inzicht te verkrijgen in die situatie, in samenhang bezien met de kort daarvoor aangetroffen telefoon bij klager, maken naar het oordeel van de beroepscommissie dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot het opleggen van de bestreden belmaatregel.   

De beroepscommissie is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de betreffende beslissing van het hoofd van de inrichting niet in strijd is met de wet en niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Evenmin acht de beroepscommissie de maatregel disproportioneel. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt - voor zover nog aan de orde - de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 18 oktober 2018

 

 

 

 

                     secretaris                                                    voorzitter


 

 

Naar boven