Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-219, 27 september 2018, beroep
Uitspraakdatum:27-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          : R-219

Betreft : [klager]          datum: 27 september 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen de fictieve weigering van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen de Minister, een beslissing te nemen op klagers verzoek tot overplaatsing, alsmede de beslissing van 28 maart 2018 van de Minister, waarbij het overplaatsingsverzoek is afgewezen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 september 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. N.M.E. Verpaalen, en namens de Minister, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Hoewel voor vervoer van klager naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De fictieve weigering van de Minister een beslissing te nemen op klagers overplaatsingsverzoek, alsmede de afwijzing van de Minister klager over te plaatsen naar GGZ-kliniek (FPA) te Halsteren afgewezen.

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 28 augustus 2011 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 9 juli 2012 is hij geplaatst in FPC 2Landen. Op 20 juni 2014 is klager geplaatst in De Woenselse Poort en op 7 juli 2016 in FPC Dr. S. van Mesdag. Op 28 december 2017 heeft klager verzocht om overplaatsing naar FPA Halsteren. Op 8 februari 2018 heeft klager een beroepschrift ingediend tegen de fictieve weigering van de Minister een beslissing te nemen. Op 28 maart 2018 heeft de Minister het overplaatsingsverzoek van klager afgewezen.

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat zijn behandeling in FPC Dr. S. van Mesdag in een impasse is beland. Klager is een patiënt die gebaat is bij rust, reinheid en regelmaat. Hij ondervindt vanwege zijn stoornis veel last van luidruchtige medepatiënten. Een oplossing hiervoor is uitgebleven. Klager is diverse malen overgeplaatst binnen de inrichting en in afzondering geplaatst. De spanningen bij klager liepen op waarna de behandelaar een dwangmedicatietraject wilde opstarten, dat uiteindelijk na advies van een onafhankelijk psychiater niet is gestart. Eerst diende andere middelen te worden ingezet. Thans wordt wederom gedreigd met het opstarten van een dwangmedicatietraject omdat klager niet vrijwillig tot inname van antipsychotica wil overgaan. Klager meent dat aan de voorwaarden hiervoor niet wordt voldaan en dat andere middelen dienen te worden ingezet om de behandelimpasse te doorbreken. Klagers verlofstatus is gepauzeerd.

Klager zou graag in zijn regio van herkomst geplaatst willen worden. De vader van verzoeker en alle mensen in zijn netwerk zijn woonachtig in Noord-Brabant. Inmiddels heeft een intakegesprek bij de FPA te Halsteren plaatsgevonden. Klager zou aldaar verblijven in het kader van transmuraal verlof binnen de aan hem opgelegde maatregel en in de toekomst in verband met de voorwaardelijke beëindiging daarvan.

Het gaat goed met klager. Klager is ingesteld op dwangmedicatie, dit haalt de scherpe kanten er vanaf. De inrichting heeft inmiddels ingezien dat er sprake is van een behandelimpasse. Klager is aangemeld om te worden geplaatst in FPC De Rooyse Wissel of Hoeve Boschoord. Klager meent dat hij nog steeds in de inrichting last heeft van personen die psychotisch zijn.

Ondanks de recente ontwikkelingen handhaaft klager zijn verzoek. Klager meent dat de Minister tijdig een beslissing had moeten nemen. Klager meent dat na de datum van het overplaatsingsverzoek van 28 december 2017 een beslistermijn van zes weken redelijk zou zijn geweest. De beslissing had dus al begin februari 2018 kunnen worden genomen. Subsidiair handhaaft klager zijn beroep tegen de afwijzende beslissing van 28 maart 2018.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Voor zover klager met het instellen van beroep beoogt een beslissing te verkrijgen, heeft hij hierbij geen belang meer aangezien op 28 maart 2018 een beslissing is genomen. De Minister gaat er vanuit dat het beroep thans is gericht tegen voornoemde afwijzende beslissing. Uit de reactie van de inrichting op het overplaatsingsverzoek blijkt dat de inrichting een overplaatsing van klager naar FPA Halsteren via een transmurale verlofmachtiging niet verantwoord acht. Overplaatsing naar een ander FPC wordt evenmin als een passende optie gezien, omdat de inrichting verwacht dat zich aldaar eenzelfde dynamiek zal ontstaan. De inrichting wil voortgang in de behandeling bewerkstelligen door middel van medicamenteuze interventies. De inrichting ziet dus nog wel behandelmogelijkheden. De omstandigheid dat de inrichting inmiddels een overplaatsingsverzoek heeft ingediend, doet hier niet aan af. Inmiddels is mede vanwege klagers weerstand tegen het medicatietraject een dermate dreigende situatie ontstaan, dat de inrichting een plaatsing van klager op een reguliere behandelafdeling  niet meer mogelijk acht.

De inrichting zag destijds nog kansen voor een behandeling. Ook indien de Minister eerder een beslissing had genomen, zou dat om deze reden een afwijzing zijn geweest. Het gaat thans beter met klager, de behandeldruk is eraf. De inrichting heeft klager voorgedragen voor overplaatsing. Klager staat thans op de wachtlijst voor plaatsing in FPC De Rooyse Wissel. In De Rooyse Wissel bestaat een lange wachtlijst, daarom is klager ook aangemeld voor Hoeve Boschoord.

Er bestaat geen wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op een verzoek om overplaatsing. De Minister heeft gewacht op de reactie van de inrichting op klagers overplaatsingsverzoek van 8 maart 2018. Daarna heeft het 20 dagen geduurd voordat de Minister een beslissing heeft genomen. De Minister meent dat dit niet onredelijk lang is. 

4.         De beoordeling

Op grond van artikel 69, vierde lid in verbinding met artikel 56, vijfde lid, van de Bvt wordt met een beslissing gelijkgesteld een weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, een redelijke termijn een beslissing is genomen.

Klager heeft op 28 december 2017 verzocht om te worden overgeplaatst naar de FPA te Halsteren. Gelet op de aard van dit verzoek, zal de Minister, voordat hij een beslissing kan nemen, het advies van de inrichting moeten inwinnen. De inrichting zal vervolgens enige tijd moeten worden gegeven het verzoek te beoordelen en het advies omtrent het verzoek te formuleren. Het advies van de inrichting is gedateerd op 8 maart 2018, waarna de Minister op 28 maart 2018, derhalve 20 dagen later, de beslissing heeft genomen.

De beroepscommissie is van oordeel dat een periode van drie maanden voor het nemen van een beslissing niet onredelijk lang is. Gesteld noch gebleken is dat bijzondere omstandigheden aanwezig waren, die een meer voortvarende behandeling van het verzoek nodig zouden maken. Het beroep, voor zover gericht tegen de fictieve weigering, zal daarom ongegrond worden verklaard.

Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en

b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uit het advies van 8 maart 2018 van FPC Dr. S. van Mesdag – voor zover hier van belang – blijkt dat klager in de eerste helft van 2017 een relatief goede periode had doorgemaakt. Klager genoot begeleide verloven en de inrichting werkte toe naar een relatief snelle plaatsing van klager op de FPA te Halsteren. In de loop van 2017 functioneerde klager echter steeds slechter. Klager vertoonde fors grensoverschrijdend gedrag, waarvoor hij meermalen is gesepareerd. De inrichting concludeerde dat de problemen in de emotie- en agressieregulatie van klager van dusdanig aard waren, dat een behandeltraject zonder medicamenteuze behandeling zou stagneren. De inrichting oordeelde tevens dat de agressie gedurende de behandeling een dermate ernstig en veelvoorkomend fenomeen bij klager is, dat het onverantwoord werd geacht klager uit te plaatsen naar een setting met een lager beveiligingsniveau. In het advies erkent de inrichting dat sprake is van een stagnatie, maar de inrichting verwacht dat in een andere kliniek eenzelfde dynamiek zou gaan ontstaan. De inrichting zag nog behandelmogelijkheden en wilde met medicamenteuze interventies een behandelvoortgang bewerkstellingen.

Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot afwijzing van het verzoek van klager tot overplaatsing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. van Waarden en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 27 september 2018

      

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven