Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-523, 4 september 2018, beroep
Uitspraakdatum:04-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-523

betreft: [klager]            datum: 4 september 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. N.F. Hoogervorst, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een op 23 mei 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Op 2 augustus 2018 zijn ter zitting van de beroepscommissie in het Justitieel Complex

Zaanstad gehoord de heer […], directeur bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen, en mevrouw […], psychiater. Hiervan is een verslag van horen opgemaakt, waarna partijen in de gelegenheid zijn gesteld hierop schriftelijk te reageren. Klagers raadsvrouw heeft – binnen de daartoe gestelde termijn – van die gelegenheid gebruik gemaakt.

 

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 23 mei 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Het hoofd van de inrichting heeft geen behandelingsplan overgelegd, anders dan dat daar in het advies van de behandelend psychiater naar wordt verwezen.

Toepassing van de a-dwangbehandeling dient in relatie te staan tot de behandeling zoals beschreven in het behandelplan. Met name is van belang dat hierin staat beschreven hoe de a-dwangbehandeling past in het perspectief van de verdere behandeling. Het beoogde doel en de voorziene termijn dienen tenslotte redelijk te zijn. Niet is beschreven welke minder bezwarende middelen zijn aangewend en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van klager ten aanzien van de behandeling.

De situatie dat klager in een periode in 2017 op enig moment minder zou hebben gegeten en gedronken kan niet in lengte van dagen reden zijn om dwangmedicatie toe te passen. Bovendien staat het incident waarbij klager een greep zou hebben gedaan naar het dienstpistool volledig op zichzelf. De directie voert aan dat klager bekend is met ernstige agressie en zware mishandeling. Klager is hier echter niet mee bekend. Hij heeft een vrijwel blanco voorgeschiedenis. Aan het gevaarscriterium wordt derhalve een onjuiste invulling gegeven. Het feit klager nauwelijks contact heeft met groepsgenoten en hij slechts functioneel contact onderhoudt met personeel, kan hem niet worden tegengeworpen. Hij bevindt zich in voorlopige hechtenis hetgeen hij als zeer onjuist ervaart. Derhalve voelt hij niet de behoefte contact met groepsgenoten dan wel met anderen te onderhouden. Hij voelt evenmin de behoefte om met behandelaars in gesprek te gaan. Het advies van de psychiater is derhalve niet ingegeven door enig contact met klager. Verder kan uit te stukken niet worden opgemaakt of overeenkomstig het bepaalde in artikel 22, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel melding is gemaakt van de toediening van dwangmedicatie aan de in dat artikel genoemde instanties. Evenmin kan uit de stukken blijken dat het in artikel 23, eerste lid, Penitentiaire maatregel vermelde plan tot verbetering zo spoedig mogelijk is opgemaakt. Derhalve kleven er ook formele gebreken aan de beslissing.

De directeur heeft zijn standpunt als volgt toegelicht.

De dwangbehandeling is noodzakelijk gelet op het gevaar voor verslechtering van klagers toestand. Klager is meerdere malen behandeld vanwege een eet- en drinkstaking, die voortkwam uit een paranoïde psychose. Hij heeft enkele malen aangegeven dat hij meende dat zijn eten vergiftigd was of dat er medicijnen in zaten.

Verder is de dwangbehandeling noodzakelijk vanwege het gevaar voor anderen. Klager heeft tijdens een transport een pistool van de parketpolitie afhandig proberen te maken. Hij is bekend met ernstige agressie en zware mishandeling. Voorstelbaar is dat hij zo acteerde, omdat hij zich onveilig voelde, voortkomend uit zijn paranoïde psychose.

Volgens de raadsvrouw van klager zou de directeur geen behandelplan hebben overgelegd. Het advies van de behandelend psychiater is tevens de samenvatting van het behandelplan. Voorts is gepoogd klager bij de laatste behandelplanbespreking te betrekken bij de behandeling, echter zonder resultaat. Hij weigert ieder contact. Bovendien is sprake van medische informatie, die niet zomaar gedeeld kan worden. Klager is orale medicatie aangeboden, maar deze weigerde hij. Meerdere disciplines hebben geprobeerd met hem in gesprek te gaan, echter zonder resultaat. Medicamenteuze behandeling is de enige manier om de psychose van klager te behandelen.

De dwangbehandeling is proportioneel, nu anders de kans bestaat dat klager zal stoppen met eten en drinken. Er is sprake van fysieke agressie en lichamelijke achteruitgang.

Voorts is de dwangbehandeling doelmatig, nu na toediening van een eerder depot verbetering merkbaar was. Na het uitwerken van dat depot, verslechterde de toestand van klager en weigerde hij wederom in gesprek te gaan.

Gezien het psychiatrische beeld dat op klager van toepassing is, heeft de psychiater geoordeeld dat zonder geneeskundige a-dwangbehandeling, het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats, voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betroken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd.

Uit de verklaringen van de psychiaters komt het volgende naar voren.

Klager verblijft in detentie sinds 28 juli 2017. In augustus is hij overgeplaatst naar een extra zorg voorziening vanwege een psychotisch beeld. Hij dacht dat hij ’s nachts of middels zijn eten medicatie toegediend kreeg. Voor zover bekend is geen sprake van een psychiatrische voorgeschiedenis. Op 15 december 2017 is klager overgeplaatst naar het PPC Zwolle vanwege een eet- en drinkstaking, omdat hij meende dat er vergif in zijn eten zat. Vanwege zijn eet- en drinkstaking heeft hij meerdere keren verbleven in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) en is hij overgeplaatst naar het PPC Scheveningen. Klager is eerder behandeld in het kader van een b-dwangbehandeling.

De behandelend psychiater beschrijft dat klager ieder contact aanvankelijk heeft afgehouden. Er werden veel onaangeroerde etensbakken en ongeopende verpakkingen van etenswaren gevonden op zijn cel. In december 2017 bleek dat hij in vijf maanden tijd circa 16 kilo was afgevallen. Tijdens een transport op 4 april 2018 heeft hij een pistool van de parketpolitie proberen af te pakken. Bij terugkomst is hij wederom in het JCvSZ geplaatst, omdat hij niet at en dronk. Hij is daar weer gestart met eten en drinken. Bij terugkeer in het PPC was hij opnieuw afkerend in het contact en weigerde hij te eten en drinken, waarop op 10 april een b-dwangbehandeling is gestart. Hierdoor verbeterde zijn toestand iets. Hij kwam wel op de afdeling, maar controles door de medische dienst hield hij nog steeds af. Orale medicatie weigerde hij. Sinds 5 mei 2018, na het uitwerken van het depot, verslechterde de toestand weer.

Dwangbehandeling is noodzakelijk gelet op het gevaar dat klager zichzelf of een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen en gelet op het gevaar voor maatschappelijke teloorgang. Klagers eet- en drinkstoornissen komen voort uit een paranoïde psychose. Hij meende dat zijn eten vergiftigd was of dat er medicijnen in zaten. Getracht is met klager in gesprek te gaan, maar klager weigerde ieder contact. Ook de aangeboden orale medicatie weigerde hij. Medicamenteuze behandeling is de enige manier om de psychose van klager te behandelen. De dwangbehandeling is doelmatig, omdat na eerdere toediening van cisordinolacutard en cisordinoldepot verbetering merkbaar was. Na het uitwerken van het depot verslechterde de toestand weer en weigerde klager wederom in gesprek te gaan.

De niet bij de behandeling betrokken psychiater heeft getracht met klager in gesprek te gaan. Klager gaf echter aan niet in gesprek te willen. Het beeld dat wordt gezien past bij paranoïdie. Klager is bekend met een paranoïde psychotisch toestandsbeeld. Op het moment van spreken konden deze psychotische belevingen niet met zekerheid worden vastgesteld, maar het dossier is voldoende duidelijk. Er bestaat gevaar dat klager zichzelf verwaarloost of uithongert, met blijvend letsel of de dood tot gevolg, en dat hij agressief wordt naar derden. Het is aannemelijk dat het gevaar voortkomt uit paranoïde psychotische belevingen die klager heeft. Het lijkt alsof hij zich in het nauw gedreven voelt door zijn belevingen en daar vanuit handelt. Het gebrek aan ziektebesef maakt dat hij situaties niet goed kan inschatten. Herhaald is geprobeerd met klager in gesprek te gaan en vrijwillige orale medicatie is aangeboden. Vanwege acute situaties is tweemaal medicatie toegediend, met redelijk resultaat. Daarom is de voorgestelde behandeling als vervolgstap subsidiair te nemen. De behandeling is proportioneel vanwege het interne gevaar voor medewerkers maar vooral voor zichzelf en vanwege het externe gevaar. Op grond van het voorgaande wordt geadviseerd klager medicamenteuze dwangbehandeling te bieden in de vorm van een antipsychoticum ter vermindering van de psychotische symptomen, om zo het beschreven gevaar af te wenden en toe te kunnen werken naar een behandelrelatie.

Zowel de behandelend psychiater als de niet bij de behandeling betrokken psychiater adviseren de directeur om a-dwangbehandeling toe te passen.

Weliswaar is door de directeur geen (afzonderlijk uittreksel van het) behandelplan van klager overlegd, maar uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat delen van het advies van de behandelend psychiater in het kader van deze procedure tevens kunnen gelden als weergave van de relevante passages van dat behandelplan van klager. Daarmee is voldaan aan de formele vereisten voor de toepassing van dwangmedicatie.

Gelet op het vorenstaande en alles in onderling verband bezien en afgewogen, is de totstandkoming van de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig en inzichtelijk. De behandelend psychiater en de psychiater die niet bij zijn behandeling betrokken is, hebben een psychiatrische stoornis vastgesteld. De directeur heeft op goede gronden geconcludeerd dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, drs. H. Heddema en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Smeijers, secretaris, op 4 september 2018.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven