Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-294, 26 september 2018, beroep
Uitspraakdatum:26-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

nummer:          R-294

betreft: [Klager]           datum: 26 september 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, gericht tegen een uitspraak van 20 februari 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Vught, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 augustus 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.G.M. Kral, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde inrichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft het feit dat klager niet in het plusprogramma is geplaatst (VU-2017-002329).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 30,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Een gedetineerde moet in beginsel gedurende zes weken op alle onderdelen van goed gedrag positief scoren om te kunnen promoveren. Klager scoorde bij de mentor echter ‘oranje’ op zijn gedrag, omdat hij constant zelf wilde bepalen wanneer hij gebruik van de fiets (hometrainer) zou maken. Hem is diverse malen uitgelegd dat met het dagprogramma rekening dient te worden gehouden. Klager kan doordeweeks binnen het dagprogramma op vijf momenten fietsen. Hij wilde in het weekend tijdens de recreatiemomenten van andere gedetineerden fietsen, in plaats van tijdens de voor hem aangewezen recreatiemomenten. Dat is veiligheidstechnisch niet mogelijk, omdat het maximaal aantal gedetineerden dat op dat moment uit zijn cel mag, dan wordt overschreden. Op de aangeboden momenten wilde klager geen gebruik maken van de fiets. Het is uniek en dat er überhaupt hometrainers op de afdeling aanwezig zijn. De medische dienst heeft klager weliswaar voorgeschreven dat hij van een hometrainer gebruik zou moeten maken, maar dat is niet altijd te realiseren. Klager wees gesprekken met het personeel van de hand en de verhoudingen verliepen soms moeizaam, omdat hij zaken niet bespreekbaar maakte. Om die reden heeft de mentor hem ‘oranje’ gekleurd op zijn gedrag. Klager is op 14 december 2017 niet gepromoveerd, omdat hij niet op alle onderdelen ‘groen’ scoorde. Hij kreeg tot het volgende Multidisciplinair Overleg (MDO) op 11 januari 2018 de tijd om het ‘oranje’ gedrag in ‘groen’ gedrag te veranderen. Als een gedetineerde niet voor promotie wordt voorgesteld, dan wordt daar geen beslissing van op schrift gesteld. Dit wordt ook aan de gedetineerde uitgelegd. In het MDO vindt een afweging plaats. In klagers geval was geen sprake van een incident, maar van structureel gedrag. Het ‘oranje’ gedrag woog zwaarder dan klagers inzet voor een delictvrije toekomst.   

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De medische dienst had klager voorgeschreven te fietsen. Gesteld wordt dat hij in zijn eigen tijd wilde fietsen, maar in het basisprogramma heeft een gedetineerde geen eigen tijd. Hij heeft nooit een gesprek gehad en is nooit op zijn gedrag aangesproken. Hij had elke week fysiotherapie en werd er steeds op gewezen dat hij moest fietsen. Klager was een modelgedetineerde en van een belangenafweging is niet gebleken. Als hij in het plusprogramma zou zijn geplaatst, had hij direct aan een penitentiair programma kunnen deelnemen. Als gevolg van de beslissing hem niet te promoveren, heeft hij twee maanden langer vastgezeten.

 

3.         De beoordeling

In artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) is bepaald dat een gedetineerde aanspraak heeft op promotie indien hij gedurende een periode van zes weken positief (‘groen’) scoort op alle onderdelen van goed gedrag. Het al dan niet promoveren van een gedetineerde is, zo blijkt uit de nota van toelichting bij de Regeling (Stcrt. 20 februari 2014, 4617) afhankelijk van de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde voor zijn re-integratie toont. Niet elk ‘oranje’ dan wel ‘rood’ gedrag staat per definitie aan een promotie in de weg, nu niet elk ‘oranje’ of ‘rood’ gedrag tevens hoeft in te houden dat een gedetineerde onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie neemt. Voorts dient bij het nemen van de beslissing een gedetineerde al dan niet te promoveren, zo volgt uit de hiervoor genoemde nota van toelichting en uit paragraaf 2.3 van de Handleiding Toetsingskader promoveren en degraderen van 20 december 2013, naar diens structurele gedrag te worden gekeken en dient een gedetineerde niet op een incidentele gedraging te worden beoordeeld. Dit in acht nemende en gelet op (inmiddels) vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (vergelijk RSJ 13 juli 2016, 16/799/GA) is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur, alvorens een beslissing omtrent het al dan niet promoveren van een gedetineerde te nemen, een belangenafweging dient te maken tussen het negatieve gedrag van de gedetineerde enerzijds en diens structurele gedrag, waaronder ook zijn positieve gedrag, anderzijds. De afwegingen die hij maakt om tot zijn beslissing te komen, dienen gemotiveerd en schriftelijk kenbaar te worden gemaakt, enerzijds opdat de gedetineerde inzichtelijk wordt geïnformeerd over de gedragingen die in het al dan niet promoveren hebben geresulteerd en anderzijds opdat deze in beklag en in beroep kunnen worden getoetst.  

Nu de directeur, zo hij ter zitting te kennen heeft gegeven, de beslissing klager niet in het plusprogramma te plaatsen, niet op schrift heeft gesteld, is niet voldaan aan vorenbedoelde eis van een schriftelijk kenbare belangenafweging, zodat die beslissing als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Gelet daarop zal het door de directeur ingestelde beroep ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter – waaronder de aan klager toegekende tegemoetkoming – met wijziging van de gronden worden bevestigd.     

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 26 september 2018.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven