Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ18/0974/GA, 28 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         18/974/GA

Betreft:            [Klager]           datum: 28 augustus 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G. Cantarella, namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen een op 15 mei 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 juli 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G. Cantarella, mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het Justitieel Complex Zaanstad, en de heer […], behandelcoördinator bij voormelde inrichting.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 15 mei 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Met de overwegingen in het besluit is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 46a, tweede lid, onder a, van de Pbw. De beschreven feiten leveren niet een dergelijk gevaar op. De onafhankelijke psychiater gaat in diens rapportage uit van verkeerde feiten, althans feiten die klager in het kader van de voorlopige hechtenis niet worden verweten. Hij verblijft niet in voorlopige hechtenis voor een mishandeling, maar voor een (drietal) bedreiging(en). Medicatie is bedoeld om iemand rustig te krijgen, maar klager heeft geen psychische klachten. Hij heeft geen waanbeelden en is nooit in de war geweest. Hij heeft echter lang geleden een zware depressie gehad. Hij is soms druk als het hem te veel wordt. Ook kan hij wel eens heftig reageren als het personeel asociaal is. Het gaat de laatste tijd best goed met klager en hij probeert geen problemen te veroorzaken, maar dat heeft niets met de medicatie te maken. Door de medicatie is klager erg moe. Namens klager wordt verwezen naar RSJ 26 januari 2016, 15/3558/GA.  

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager lijdt aan een psychose waarbij sprake is van achterdocht. Hij uit regelmatig vergiftigingswanen waarbij hij onder meer denkt dat het personeel zijn drinken vergiftigt, als gevolg waarvan hij boos en dreigend wordt. Daarnaast denkt hij dat het personeel vindt dat zijn zus seksueel moet worden misbruikt en dat het personeel actief bezig is dit te bewerkstelligen. Er komen steeds meer begeleiders in het waansysteem van klager terecht. Klager benoemt dat personeelsleden psychopaten zijn en dat het zo maar zou kunnen dat ze iemand zullen vermoorden. Er zijn minder bezwarende middelen aangewend teneinde het gevaar op minder ingrijpende wijze af te wenden. Op 23 april 2018 is klager – nadat een begeleider op afdeling F in zijn waansysteem terecht was gekomen – intern van afdeling F naar afdeling G overgeplaatst. Voorts neemt klager sindsdien deel aan een individueel programma. De psychose blijft echter aanwezig en klager is inmiddels ook op afdeling G dreigend aanwezig. Hoewel is getracht klager vrijwillig de voorgeschreven medicatie te laten innemen, weigert hij dit. Medicatie is voor klager volstrekt noodzakelijk om het gevaar te verminderen, met (enkel) niet-medicamenteuze interventies kan niet worden volstaan. Gebleken is dat anti-psychotische medicatie de achterdocht vanuit klagers psychose vermindert. Als de psychotische achterdocht bij klager vermindert, zal hij niet langer vanuit zijn achterdocht handelen en neemt de dreiging naar de begeleiding op de afdeling af. Dwangmedicatie is noodzakelijk vanwege het gevaar dat klager een ander van het leven zal beroven of een ander ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Op 21 april 2018 heeft klager aangegeven stemmen te hebben gehoord die aanzetten tot misbruik van zijn zus en zijn nicht. Klager uitte zich dreigend naar zijn begeleider, die hij ervan beschuldigde deze tekst te hebben uitgesproken. Hij toont geen ziektebesef of –inzicht. Uit het dossier van klager komt naar voren dat een dansleraar van klager heeft aangegeven dat klager hem op zijn achterhoofd heeft geslagen, als gevolg waarvan hij bewusteloos is geraakt. Deze lezing komt overeen met de eerder door klager bij de politie afgelegde verklaring en klager heeft dit ten overstaan van de psycholoog bevestigd. Klager wordt wel degelijk van ernstige mishandeling verdacht. Het feit dat hij daarvoor niet in voorlopige hechtenis is genomen, doet niet af aan het gevaar dat hij zich opnieuw agressief jegens anderen zal gedragen. Een dwangbehandeling kan worden toegepast indien aannemelijk is dat het gevaar op grond van de stoornis van de geestesvermogens van de gedetineerde zonder die geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De wet vereist niet dat het te duchten gevaar met absolute zekerheid vaststaat. Het is voldoende dat sprake is van een zekere aannemelijkheid dat het gevaar zich zal voordoen. Een a-dwangbehandeling ziet op gevallen waarin niet zozeer sprake is van een acuut gevaar, maar van een gevaar dat zich binnen een redelijke termijn kan manifesteren, zoals bij klager het geval is.  

 

3.         De beoordeling

De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager, alsmede van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Voorts heeft de directeur (een uittreksel van) het behandelingsplan van klager overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

De beroepscommissie constateert dat een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis bij klager is vastgesteld. De behandelend psychiater heeft vastgesteld dat klager lijdt aan een psychose waarbij sprake is van achterdocht, hallucinaties en het regelmatig uiten van vergiftigingswanen. De onafhankelijke psychiater heeft onderschreven dat het gedrag van klager duidt op een uitgebreid waansysteem met paranoïde wanen, een vergiftigingswaan en betrekkingsideeën. Gelet op de inhoud van de verklaringen van vorenbedoelde psychiaters acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit zijn stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, onder a, van de Pbw veroorzaakt dat zonder een geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Getracht is klager te motiveren tot vrijwillige inname van de voorgeschreven medicatie. Hij heeft echter geen ziektebesef of –inzicht en weigert de medicatie in te nemen. Het is gebleken dat anti-psychotische medicatie de achterdocht vanuit een psychose vermindert. Als de psychotische achterdocht bij klager vermindert, zal de dreiging naar de begeleiders van de afdeling waar hij verblijft, afnemen. Klager is op 23 april 2018 naar een andere afdeling overgeplaatst, nadat een begeleider van de afdeling waar hij verbleef, door hem werd bedreigd. Vervolgens werd klager vanaf dat moment in een individueel programma geplaatst (prikkelreductie). De psychose bleef echter aanwezig en ook op de nieuwe afdeling was klager dreigend aanwezig. Tegen deze achtergrond acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur een a-dwangbehandeling toe te passen kan, gelet op het voorgaande, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.  

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 28 augustus 2018.

 

 

 

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven