Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0344/TA, 26 september 2018, beroep
Uitspraakdatum:26-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:           18/344/TA

 

betreft: [klager]                                                                                 datum: 26 september 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 december 2017 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde inrichting […], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft onterechte afschrijving van klagers spaargeld en het onrechtmatig beheer van klagers spaargeld (OV 2017/155).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. 

De klacht ziet op de financiële afwikkeling van de huur van de woning waar klager verbleef en kosten voor energie en water ten tijde van de overgangssituatie van klager naar een voorwaardelijke beëindiging van zijn verpleging van overheidswege. Door de inrichting is in juni 2017 tegen klager gezegd dat hij vanaf het moment van ‘omklappen’ (het op klagers naam zetten) van zijn woning zijn eigen rekeningen zou moeten gaan betalen. Klager vond zelf ook, dat dit een gek standpunt van de inrichting was. Klager heeft meermalen gevraagd of dat wat hem verteld en met hem afgesproken werd, wel klopte, omdat de afspraken die met hem gemaakt werden, afweken van het beleid van de inrichting. Er zijn door de inrichting dus afspraken gemaakt die van de beleidsrichtlijnen afwijken en die afspraken worden door de inrichting niet nageleefd. Er is sowieso aan klager teveel in rekening gebracht. Zo is de huur van september 2017 dubbel betaald, namelijk door de inrichting en door klager zelf. Dat betekent dat nu ook het huurbedrag van september van klagers rekening is afgeschreven door de inrichting, klager dit bedrag feitelijk twee keer heeft betaald. Bovendien is afgesproken dat er een eindafrekening van energie en water zou komen, hetgeen niet is gebeurd. Zonder toestemming van klager is door de inrichting geld van zijn spaarrekening afgehaald ter verrekening, terwijl het geld van de spaarrekening een ander doeleinde heeft. Klagers spaargeld is door de inrichting vervolgens ook niet aan hem overgemaakt.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager heeft op 15 juni 2017 een voorwaardelijke beëindiging gekregen. Hij verbleef op dat moment in het kader van transmuraal verlof in een door de inrichting gehuurde woning. Uit de beleidsrichtlijn ‘financiën extramurale patiënten’ van de inrichting volgt dat het moment van ‘omklappen’ in de regel plaatsvindt als de tbs-maatregel van de patiënt wordt beëindigd. Voor patiënten die met een transmurale verlofmachtiging verblijven in een kliniek- of trainingswoning worden vaste lasten, waaronder huur- en energiekosten, betaald door de inrichting, tot dat moment. Tot 15 juni 2017 was daarvan sprake bij klager. Wanneer de tbs-maatregel (voorwaardelijk) wordt beëindigd, wordt de patiënt geacht eigen inkomsten te hebben, uit werk of uitkering. In beginsel zou daarvan dus sprake moeten zijn bij klager vanaf 15 juni 2017. Klager had echter nog geen eigen inkomsten op die datum omdat zijn uitkering nog moest worden aangevraagd en de inrichting heeft, conform beleid, de vaste lasten waaronder de huur- en energiekosten van klager van 15 juni 2017 tot september 2017 nog betaald. De achtergrond daarvan is dat de inrichting wil voorkomen dat patiënten in dergelijke gevallen starten met een schuld. De inrichting handelt op dat vlak vanuit de zorgplicht, in het kader van een ‘warme overdracht’.

Uit de niet officieel vastgestelde aantekeningen van 19 juni 2017 blijkt dat conform beleid afspraken zijn gemaakt over een aantal praktische zaken. Op 19 juni 2017 was immers nog niet bekend per welke datum klager een uitkering zou gaan ontvangen, omdat de uitkering nog moest worden aangevraagd. De strekking van de afspraken die zijn gemaakt op 19 juni 2017 is dat klager voorziet in zijn kosten op het moment dat hij zeker is van een uitkering. Het ‘omklapmoment’ van de woning van klager valt daarmee samen met het moment waarop klager over een uitkering zou gaan beschikken.

Uit de beschikking van de gemeente blijkt dat klager met terugwerkende kracht per 15 juni 2017 een uitkering ontvangt en daarmee was hij vanaf die datum in staat in zijn vaste lasten te voorzien. Omdat de inrichting tot het moment van toekennen van de uitkering klager nog financieel heeft onderhouden, heeft zij tot die tijd klagers (spaar)geld onder zich gehouden, teneinde een eindafrekening te kunnen doen plaatsvinden. Dit betekent dat na toekenning van de uitkering de eindafrekening met terugwerkende kracht plaatsvindt met het nog openstaande banksaldo/spaarsaldo bij de inrichting en de door de inrichting betaalde overbruggingsvergoeding. Op 30 augustus 2017 is de huur voor de maand september door de inrichting nog overgemaakt. De mogelijkheid dat deze betaling tweemaal heeft plaatsgevonden - zowel door de inrichting als door klager - is aanwezig. De inrichting acht het aan de verhuurmaatschappij om een dubbel betaald bedrag terug te storten. Bedoeld geld is in elk geval niet op de rekening van de inrichting teruggestort. Het kan zijn dat het bedrag vanuit de verhuurder van € 594,23 aan klager is overgemaakt. In dat geval heeft de inrichting nog een vordering op klager ter hoogte van dat bedrag.

Op 21 september 2017 is naar klager een bedrag van € 1.500,= overgemaakt. Dit betreft het resterende bedrag op klagers spaarrekening, na het opmaken van de eindafrekening. Daar zou de eindafrekening van energie in meegenomen zijn. Momenteel heeft klager een minstand, waardoor geen restsaldo naar klagers buitenrekening is overgeboekt. 

Naar aanleiding van de klacht van klager is er een zinsnede aan de Beleidsrichtlijn Financiën extramurale tbs patiënten toegevoegd, om een en ander te verduidelijken.            

 

3.         De beoordeling

De vraag die voorligt is of de stelling van klager dat met hem afzonderlijke, van het financiële beleid van de inrichting afwijkende afspraken zijn gemaakt, aannemelijk moet worden geacht. Inhoudelijk is concreet de vraag of met klager is afgesproken dat de kosten voor de huur van zijn woning en voor elektra en water (pas) vanaf het moment van het omklappen van de woning voor klagers rekening zouden komen. In dat verband overweegt de beroepscommissie het volgende.

De beroepscommissie stelt voorop dat het algemene beleid van de inrichting, dat er duidelijk op is gericht te zorgen voor een ‘warme overdracht’, als een groot goed moet worden beschouwd en waardering verdient. In geval van klager valt in de gespreksaantekeningen van 19 juni 2017 echter (onder meer) te lezen:

-           Woning moet omgeklapt worden. Dhr. wil de sleutels van de sociotherapeut hebben. Wanneer dit is gebeurd, komen de kosten voor rekening van dhr.
-           Dhr. wil weten wat hij maandelijks aan gas, water etc. kwijt is. Bij het omklappen van de woning gaat dit pas in.                      

Gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting in beroep naar voren is gekomen, is naar het oordeel van de beroepscommissie in deze zaak aannemelijk geworden dat een medewerker van de inrichting op 19 juni 2017 met klager afspraken heeft gemaakt die afwijken van de eigen standaard ten aanzien van het financiële beleid en dat het aannemelijk is geworden dat aan klager (meermalen) te kennen is gegeven dat hij de kosten voor de huur van zijn woning en gas, water en licht zou moeten gaan betalen met ingang van het omklappen van zijn woning.

Het omklapmoment van de woning heeft blijkens de stukken plaatsgevonden op 1 september 2017.

Weliswaar zijn in dit geval de gemaakte afspraken afwijkend van het reguliere beleid, maar klager mag in dit specifieke geval naar het oordeel van de beroepscommissie vertrouwen op de afspraken die tijdens het gesprek op 19 juni 2017 met hem zijn gemaakt. Ook mag hij zich beroepen op deze afspraken. Dat sprake zou zijn van niet officieel vastgestelde schriftelijke aantekeningen vanuit de inrichting, maakt voormeld oordeel niet anders.  

Feitelijk gezien betekent dit dat de kosten voor de huur van de woning en gas/water/elektra van klager, welke kosten de inrichting aangaande de periode tussen 15 juni 2017 en 1 september 2017 heeft verrekend met het geld van de spaarrekening van klager, naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid niet voor rekening van klager behoorden te komen. De beroepscommissie acht bovendien aannemelijk dat zowel klager als de inrichting de huur voor de maand september 2017 hebben betaald, waarbij de beroepscommissie ervan uitgaat dat dit bedrag, nu dit door de inrichting in augustus vooruit is betaald, eveneens door de inrichting is verrekend met het spaargeld van klager. Ook dit bedrag had niet met klagers spaarrekening verrekend behoren te worden.   

Het beroep moet gelet op het vorenstaande gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan te maken zijn, ziet de beroepscommissie geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. De beroepscommissie zal de inrichting opdracht geven om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen ten aanzien van de afhandeling van klagers financiën, waarbij die beslissing strekt tot het terugstorten van het geldbedrag dat met betrekking tot de huur van de woning, gas, water en licht in de periode tussen 15 juni 2017 tot 1 september 2017 ten onrechte door de inrichting met klagers spaarrekening is verrekend, nu de betaling van die kosten conform de door de inrichting met klager gemaakte afspraken, niet voor klagers rekening had behoren te komen.  

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart het beklag alsnog gegrond en geeft de inrichting opdracht met inachtneming van deze uitspraak binnen een maand na ontvangst ervan een nieuwe beslissing te nemen.

Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van

mr. M. Simpelaar, secretaris, op  2018

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven