Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-376, 8 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-376

Betreft:            [klager]            datum: 8 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.N. Weski, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 26 februari 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 augustus 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M. Koers, en […], coördinator bij de Divisie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Op 13 augustus 2018 heeft de selectiefunctionaris twee nieuwe rapportages van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) toegezonden, die aan klager en zijn raadsvrouw zijn verzonden. Op 4 september 2018 is een reactie op deze rapportages van klagers raadsvrouw, mr. I.N. Weski, bij de Raad binnengekomen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging met zes maanden van het verblijf van klager in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de p.i. Vught.

 

2.         De feiten

Klager is sedert 22 februari 2018 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de p.i. Vught. Op 8 maart 2017 is hij in de EBI geplaatst, waar een regime van beperkte gemeenschap, alsmede een individueel regime geldt.

 

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep – kort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. De beslissing tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI is gebaseerd op valse informatie, dan wel desinformatie, waarvan de herkomst onbekend en onbevestigd is. In dat kader wordt verwezen naar RSJ 6 juni 2013, 12/3910/GB, alsmede RSJ 6 juni 2013, 12/3721/GB, waarin is overwogen dat bij een alsmaar voortdurend verblijf in de EBI een groter belang wordt gehecht aan de actualiteit, concreetheid en volledigheid alsmede de betrouwbaarheid van de overgelegde informatie. Voorts wordt verwezen naar RSJ 29 januari 2015, 14/4119/GB, waarin is beslist dat het volstrekt disproportioneel zou zijn om iemand op basis van vage, niet verifieerbare speculaties een jaar in de EBI te laten verblijven. Aan de beslissing tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI is onder meer informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van 16 juni 2017 ten grondslag gelegd. Daaruit zou blijken dat klager contact met huurmoordenaars zou onderhouden. Klager verbleef in die periode reeds geruime tijd in afzondering in de EBI en in de periode daaraan voorafgaand in een soortgelijk regime in Ierland en kon met vrijwel niemand contacten hebben, zodat onbekend is waar deze informatie vandaan komt. De verlengingsbeslissing is voorts gebaseerd op een rapportage van het GRIP van 19 juni 2017, die informatie van een PGP-server in Canada bevat. Klager heeft de PGP-gegevens niet kunnen nagaan of anderszins kunnen toetsen op betrouwbaarheid. Niet duidelijk wordt op welke wijze klager over middelen, geld, wapens en vervoersmiddelen voor een eventuele ontsnapping zou kunnen beschikken. Deze conclusie wordt getrokken op basis van informatie van jaren geleden die op voormelde server zou zijn gevonden. Bij deze informatie en de betrouwbaarheid en controleerbaarheid daarvan moeten vraagtekens worden gezet. Uit ennetcomdata blijkt dat er personen zijn die klager en zijn naasten naar het leven staan en die uit kwaadaardige motieven desinformatie bij het TCI verspreiden ter benadeling van klagers positie. Namens klager is het Openbaar Ministerie (OM) gevraagd onderzoek te verrichten naar de integriteit van de (bron van de) verstrekte informatie, maar het OM heeft tot op heden niet een dergelijk onderzoek willen verrichten. Deze informatie gaat naar het GRIP en het TCI en vervolgens naar de selectieadviescommissie EBI en naar de selectiefunctionaris, die niet de middelen hebben om de informatie te kunnen toetsen. Uit technisch onderzoek naar de betrouwbaarheid van de ennetcomdata blijkt dat de technische tools in de zoekmachine die de integriteit van de gegevens zou kunnen toetsen, op verzoek van het onderzoeksteam waren uitgezet. Voorts is gebleken dat op de servers sprake is geweest van hacks en inbreuken op de integriteit van het systeem. De oorsprong van de berichten kon niet worden herleid en het bestaansrecht van de berichten kon niet worden gecontroleerd. De foutieve conclusies omtrent de betekenis van de ennetcomdata ten aanzien van het gevaar dat van klager zou uitgaan, zijn bovendien niet geactualiseerd. In de ennetcomdata waaruit voor lopende liquidatieonderzoeken wordt geput, komt talloze keren een PGP-telefoon met een e-mailadres dat begint met ‘CWX’ voor. Daaruit zou steeds duidelijker worden dat klager een ‘spin in het web’ was. Klager betwist dit uitdrukkelijk. Deze data hebben niets van doen met andere lopende liquidatieonderzoeken en klager wordt ook niet verdacht van enige betrokkenheid bij een ander liquidatieonderzoek. De enige nieuwe GRIP-rapportage maakt melding van het wisselen van een advocaat. Dit betreft informatie uit 2015 en hierover kan geen betrouwbaarheidsoordeel worden gevormd. Klager heeft wellicht wel eens een aanbeveling voor een bepaalde advocaat gedaan, maar van enige order – zoals wordt gesteld – is geen sprake. Zelfs als dat het geval zou zijn geweest, is dat geen reden voor een plaatsing van klager in de EBI.

Gesteld wordt dat klager op 27 december 2017 en op 15 januari 2018 versluierd met zijn bezoek zou hebben gesproken, waarbij ook non-verbale communicatie zou hebben plaatsgevonden en waarbij klagers dochtertje luidruchtig met klagers moeder aan het spelen zou zijn geweest. Wat daarvan ook zij, enige conclusie kan daar niet uit worden getrokken. Tijdens het bezoek wordt in een kamer naast de bezoekruimte meegekeken en meegeluisterd. Het betreft gesprekken van een half jaar geleden. Bij de gesprekken zijn onder meer een tolk en een rechercheur aanwezig geweest en er is onderzoek verricht, waar niks uit is gekomen. De stelling dat klager zijn dochtertje zou inzetten om geluid te produceren is absolute onzin. Het spreken in straattaal met vrienden en bekenden is een gewoonte die in de loop der jaren is ontstaan en gaat automatisch. Klager probeert daar op te letten. Dit kan echter niet als onderbouwing voor de bestreden beslissing dienen, nu daarmee enig vluchtrisico of onaanvaardbaar maatschappelijk risico niet kan worden onderbouwd. Van versluierd spreken is bovendien geen sprake. De beweringen van de selectiefunctionaris dat klager betrokken zou zijn bij een reeks liquidaties in het kader van de zogenoemde ‘Mocro-oorlog’ – hetgeen door het OM en door de media is gecreëerd – en een steeds prominentere rol zou zijn gaan vervullen, zijn ongefundeerd, niet onderbouwd en onjuist. Verwezen wordt daarbij naar RSJ 4 januari 2016, 15/3045/GB, waaruit blijkt dat het van belang is de onderliggende stukken te ontvangen en op betrouwbaarheid te kunnen controleren. De stelling dat een mogelijke ontvluchting op gewelddadige wijze zou kunnen plaatsvinden, is suggestief en gebaseerd op desinformatie die al van lange tijd geleden dateert en tot op heden niet is geactualiseerd. Voorts is bij de bestreden beslissing kennelijk de verdenking in de strafzaak van klager – poging tot moord – meegewogen. Dit kan en mag op zichzelf geen reden zijn voor een verblijf in de EBI. Tientallen personen die door het OM als betrokkenen bij de ‘Mocro-oorlog’ zijn aangemerkt, zijn niet in de EBI gedetineerd. De conclusie van de selectiefunctionaris dat klager in de EBI een netwerk zou onderhouden, is absurd. Op welke wijze contacten met bezoek of familie en vrienden met enige vorm van vluchtgevaar of maatschappelijk risico in verband zou kunnen worden gebracht, is klager onbekend en door de selectiefunctionaris ook niet onderbouwd. De verlengingsbeslissing is niet op concrete, actuele en betrouwbare gegevens gebaseerd en niet is gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een minder beperkend regime dan dat van de EBI. In een regulier regime zijn voldoende mogelijkheden om vluchtgevaar te beteugelen, te weten extra toezichtsmaatregelen in het kader van een plaatsing op de lijst voor Gedetineerden met een Vlucht- en Maatschappelijk risico (GVM-lijst). Er is geen sprake van een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Het verblijf van klager in de EBI is onredelijk, onbillijk en disproportioneel en een langer verblijf in de EBI zal tot psychische schade leiden. Daarbij wordt gewezen op de artikelen 2, 3, 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het arrest van 4 februari 2003 van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) inzake Lorsé en anderen tegen Nederland (nr. 52750/99), alsmede de achterliggende grote terughoudendheid en daarmee gepaard gaande zorgvuldigheidscriteria verbonden aan diepgaande inbreuken op artikel 8 van het EVRM bij toepassing van een maatregel als de onderhavige en de grote beperkingen bij de verdediging in de mogelijkheden om vrij en frequent met de raadsman te communiceren ter voorbereiding van de verdediging. Uit verschillende rapporten, waaronder het rapport van Amnesty van oktober 2017 met subtitel ‘inhumaan en onnodig’, volgt dat een gedetineerde in de EBI niet langer dan een paar weken in eenzame opsluiting mag verblijven. Voorts wordt verwezen naar de zaken van het Hof van Justitie inzake Pál Aranyosi (C-404/15) en Robert Cǎldǎraru (C-659/15 PPU), die de noodzaak illustreren de duur van het verblijf in eenzame opsluiting te verkorten in het licht van de artikelen 2 en 3 van het EVRM. Namens klager wordt verzocht alsnog onderzoek te verrichten naar de effecten en zodoende de wenselijkheid en mogelijke strijdigheid van de verlenging van het verblijf in de EBI in het licht van de aangehaalde jurisprudentie van het EHRM.

Het zeer laat verstrekken van de ‘recente’ GRIP-rapporten door de selectiefunctionaris doet, gelet op de datum van het opstellen en verstrekken van die rapporten en gelet op de inhoud, die in de onderhavige procedure niet kan bijdragen, op zijn minst de wenkbrauwen fronsen. Het betreft immers informatie van het OM over de vervolging in het onderzoek Marsman2, die is gebaseerd op PGP-berichten uit 2015 die al jaren bekend zijn bij het OM. De verdenking in deze zaak heeft geen enkel verband met het verblijf in de EBI of met enig vluchtgevaar. De aard van een strafzaak of de bedreigde straf kan geen geldige reden zijn voor het aannemen van vluchtgevaar of een verblijf in de EBI. Het EHRM heeft in het arrest B. tegen Oostenrijk (EHRM 28 maart 1990, publ. ECHR series A vol. 175, par. 44) overwogen dat het enkele feit dat de verdachte kans liep een zware straf te krijgen opgelegd, onvoldoende aanleiding vormde om vluchtgevaar aan te nemen. De informatie in de GRIP-rapportage van 10 augustus 2018 kan dan ook niet bijdragen in deze procedure. Dat geldt eveneens voor het GRIP-rapport van 6 augustus 2018. De informatie in dit rapport is afkomstig van het onderzoeksteam in 26Tandem en al geruime tijd geleden ontvangen, maar is niet concreet of inzichtelijk. Gesteld wordt dat klager informatie aan iemand buiten de gevangenis verstrekt, terwijl alle gesprekken die hij met derden voert, worden beluisterd. Niet is vermeld om welke persoon het zou gaan en op welke wijze dit zou gebeuren. Het ligt op de weg van de selectiefunctionaris deze informatie te concretiseren, hetgeen niet is gebeurd. De informatie is aldus niet concreet, actueel en betrouwbaar. Dat blijkt ook uit de tweede mededeling van het onderzoeksteam, die gaat over iemand die buiten de gevangenis zaken zou regelen. Nog daargelaten dat eenieder die in detentie verblijft, praktische zaken buiten de inrichting moet regelen, blijven het vage meldingen die door eenieder kunnen worden gedaan en waarvan niet blijkt dat er enig onderzoek naar is gedaan.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager verblijft sinds 8 maart 2017 in de EBI. Op 1 februari 2018 heeft de directeur geadviseerd het verblijf van klager in de EBI te verlengen, omdat de informatie op basis waarvan klager in de EBI is geplaatst, nog steeds actueel is en derhalve sprake is van ontvluchtingsgevaar, een liquidatiedreiging en mogelijk voortgezet crimineel handelen. Bij een ontvluchting van klager zal sprake zijn van een geschokte rechtsorde en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Er is geen actuele informatie die erop duidt dat klager op dit moment een vluchtplan aan het maken is. Uit de aanvullende GRIP-rapportage van 22 januari 2018 blijkt dat een verdachte van dwang van een corrupte medewerker van de Marechaussee in 2015 is gedwongen van advocaat te wisselen. Deze verdachte is een direct contact van klager. Uit PGP-berichten blijkt dat deze dwang van de wisseling van advocaat een uitdrukkelijke wens (order) van klager is. Of klager in dit kader zal worden vervolgd is nog onbekend, maar uit onderzoek kan zonder meer worden afgeleid dat klager over een zwaar corrupt contact beschikte.

Op 27 december 2017 heeft klager bezoek gehad van twee personen, B. en O., vergezeld van het tweejarige dochtertje van klager. De tolk van de EBI heeft aangegeven dat versluierd met elkaar werd gesproken en dat klagers dochtertje werd ingezet om ter afleiding geluid te produceren. Een tolk die het gesprek naar aanleiding van een opdracht van het onderzoeksteam heeft uitgewerkt, bevestigt deze bevindingen. Op 15 januari 2018 heeft klager bezoek gehad van O., vergezeld van klagers moeder en dochtertje. Bij dat bezoek was een rechercheur aanwezig om mee te luisteren, die heeft waargenomen dat veelvuldig gebruik wordt gemaakt van straattaal, zodat het voor een toehoorder niet duidelijk wordt over wie en wat er wordt gesproken. Klager en O. leunden bij dat gesprek herhaaldelijk naar elkaar toe om vertrouwelijk met elkaar te praten, waarbij de moeder van klager luidruchtig met zijn dochtertje speelde. De rechercheur heeft de indruk bevestigd dat kennelijk versluierd met elkaar wordt gesproken. Het selectieadvies van 9 februari 2018 en de GRIP-rapportage van 22 januari 2018 zijn aan de selectieadviescommissie EBI voorgelegd, die de selectiefunctionaris op basis van de beschikbare informatie heeft geadviseerd het verblijf van klager in de EBI te verlengen. Klager is op 19 april 2018 in eerste aanleg tot een gevangenisstraf van achttien jaren veroordeeld wegens het plegen van een zeer ernstig feit, te weten het medeplegen van poging tot moord. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat klager de opdrachtgever is. Daarnaast zou hij betrokken zijn bij een reeks liquidaties in het kader van de ‘Mocro-oorlog’. Volgens het OM en het GRIP is klager de laatste jaren een steeds prominentere rol gaan vervullen en in aanzien gestegen in het criminele circuit. Hoewel klagers wens bezoek van zijn dochtertje in de bezoekzaal te mogen ontvangen begrijpelijk is, lijkt het alsof klager zijn dochtertje juist inzet om toehoorders van de inhoud van gesprekken met andere bezoekers af te leiden.

Een verlenging van het verblijf van klager in de EBI, waar gedragingen, uitlatingen en contacten optimaal kunnen worden gemonitord, is voor klager aangewezen. Een inrichting met een lager beveiligingsniveau is hiervoor ontoereikend. Klager is conform het bepaalde in artikel 17, vijfde lid, van de Pbw in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren kenbaar te maken. Op 22 februari 2018 is klager door de selectiefunctionaris gehoord over de voorgenomen beslissing het verblijf van klager in de EBI te verlengen.

 

4.         De beoordeling

4.1.      De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en vrouwen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2.      Ingevolge artikel 6 van de Regeling kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die: a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of: b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3.      Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht dienen te worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

4.4.      De Pbw heeft, gelet op het bepaalde in artikel 2, vierde lid, van de Pbw, als uitgangspunt dat personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt, aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn. Wanneer een uitzondering op dit uitgangspunt wordt gemaakt, zal telkens moeten worden onderbouwd en gemotiveerd waarom niet met een andere, minder beperkende wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel kan worden volstaan. Bij het voortduren van eventuele beperkingen dient gemotiveerd te worden aangegeven op grond waarvan nog steeds niet met minder vergaande beperkingen kan worden volstaan.

4.5.      In aanvulling op het voorgaande dient, gelet op de gevolgen van een plaatsing in de EBI voor een gedetineerde, bij een (alsmaar) voortdurend verblijf in de EBI een groter belang te worden gehecht aan de actualiteit, de concreetheid en de volledigheid, alsmede de betrouwbaarheid van de overgelegde informatie. In RSJ  10 juli 2017, RSJ 17/840/GB, heeft de beroepscommissie op basis van verstrekte GRIP-rapportages voldoende aannemelijk geacht dat een extreem gevaar voor ontvluchting was te duchten. Het enkele gegeven dat bij de eerste plaatsing in de EBI sprake was van vluchtgevaar, brengt evenwel nog niet met zich mee dat de verlenging van die plaatsing alleen al daarom kan geschieden. In het licht van voormeld uitgangspunt zal telkens dienen te worden beoordeeld of de plaatsing in de EBI nog proportioneel en nodig is of dat (al dan niet met toepassing van specifieke beveiligingsmaatregelen) met plaatsing in een inrichting met een minder beperkend regime kan worden volstaan.

4.6.      Ter onderbouwing van de beslissing tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI heeft de selectiefunctionaris verwezen naar het door klager gepleegde (zeer ernstige) delict, waarvoor hij inmiddels in eerste aanleg is veroordeeld, het feit dat hij betrokken zou zijn bij een reeks liquidaties in het kader van de zogenoemde Mocro-oorlog, alsmede het feit dat hij, zo volgt uit informatie van het OM en het GRIP, de laatste jaren in het criminele circuit een steeds prominentere rol is gaan vervullen en in aanzien is gestegen. Deze informatie heeft reeds aan de plaatsing van klager in de EBI op 8 maart 2017 ten grondslag gelegen en is in zoverre niet actueel. Uit de rapportage van het GRIP van 22 januari 2018 volgt dat klager tijdens bezoekmomenten versluierde gesprekken zou voeren, waarbij hij zijn dochtertje zou inzetten om toehoorders van de inhoud van de gesprekken die hij voert, af te leiden. Deze informatie is weliswaar nieuw en actueel, maar dergelijk kennelijk hinderlijk gedrag wijst niet zonder meer op een noodzaak tot plaatsing in de EBI. Uit de GRIP-rapportage van 6 augustus 2018 komt naar voren dat klager nog steeds informatie zou verstrekken aan iemand buiten de gevangenis en dat deze persoon zou weten wat hij moet doen met betrekking tot te plegen liquidaties. Deze informatie is door het TCI aan het onderzoeksteam 26Tandem verstrekt en als betrouwbaar beoordeeld. Voorts zou klager, volgens informatie van het TCI, nog steeds mensen van geld voorzien en iemand buiten de gevangenis hebben die zaken voor hem regelt. Daargelaten dat voormelde informatie weinig concreet is, blijkt uit deze informatie niet dat sprake is van een (extreem) vluchtrisico ten aanzien van klager. Uit de GRIP-rapportage van 10 augustus 2018 volgt vervolgens dat het OM voornemens is klager hangende het hoger beroep in de zaak Tandem2, waarvoor hij in eerste aanleg tot een gevangenisstraf van achttien jaren is veroordeeld, te vervolgen voor een ander misdrijf in de zaak ‘Marsman2’, in het kader waarvan hij op 28 augustus 2018 als verdachte is gehoord. Gelet op de aanstaande vervolging in de zaak ‘Marsman2’ kan volgens het OM worden gesteld dat het risico van vlucht, waarbij op grond van eerder ingebrachte informatie geweld van buitenaf niet denkbeeldig is, eerder toeneemt dan dat dit gelijk blijft of afneemt. Anders dan het OM is de beroepscommissie evenwel van oordeel dat een mogelijke vervolging voor een ander misdrijf niet zonder meer de conclusie kan rechtvaardigen dat sprake is van een extreem of verhoogd vluchtrisico. Ook anderszins zijn er geen concrete aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat daarvan sprake is.

4.7.      Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de selectiefunctionaris tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI lijdt aan een motiveringsgebrek. Uit de overgelegde GRIP-informatie blijkt niet, althans onvoldoende dat de grond waarop klager in de EBI is geplaatst, te weten het feit dat hij een extreem vluchtrisico, alsmede een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar zou vormen, thans nog actueel is. Zodoende zal het beroep gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van drie  weken na ontvangst daarvan. Daarbij zal in elk geval uit verifieerbare en actuele informatie moeten blijken dat thans nog sprake is van een extreem vluchtrisico of een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, alsmede dat de plaatsing van klager in de EBI nog proportioneel en nodig is en dat niet met plaatsing in een inrichting met een minder beperkend regime kan worden volstaan. De beroepscommissie acht (vooralsnog) geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 8 oktober 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven