Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4017/JZ, 30 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:30-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4017/JZ

betreft: [klager]            datum: 30 augustus 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 6.5.3 van de Jeugdwet in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door

 

[…], geboren op […] 2000, verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 27 juni 2017 van de klachtencommissie bij de jeugdzorginstelling Intermetzo te Eefde, verder te noemen de instelling,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn vertrouwenspersoon […] en de directeur van voormelde instelling hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 14 juni 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht.

Als toehoorder was ter zitting aanwezig mw. dr. J.G. Vinke.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van de klacht en de uitspraak van de klachtencommissie

De klachten betreffen:

- a. het onzorgvuldig omgaan met het aangepaste programma, tenminste van 10 juni 2017 tot en met 15 juni 2017 door:

(a1)  klager niet duidelijk te informeren over de redenen voor het aangepaste programma, inclusief beperkende maatregelen (afzondering);

(a2) het programma in een keer voor een langere periode op te leggen, zonder te evalueren of de beperkende maatregelen nog steeds nodig zijn;

(a3) de meerdere kamerplaatsingen per dag in het programma niet voor een zo kort mogelijke duur op te leggen, de opbouw mist;

(a4) andere jongeren te verbieden contact te hebben met klager op de groep zonder dat klager weet waarom;

- b. nalaten klager duidelijk te informeren over zijn overplaatsing van de B-kant naar de A-kant van de groep en onvoldoende nagaan of klager de reden voor overplaatsing begrijpt;

- c. niet serieus nemen van de klacht van klager over het aanraken door een groepsleider;

- d. onvoldoende maatregelen nemen om het leefklimaat op de groep Taurus veilig te laten zijn voor klager door ongewenste seksuele opmerkingen te tolereren.

 

De klachtencommissie heeft de klachtonderdelen a. c. en d. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Beklagonderdeel b. is gegrond verklaard.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.

Volgens klager is niet duidelijk uitgelegd waarom hij het aangepaste programma moest volgen, inclusief de meerdere kamerplaatsingen, die kunnen worden aangemerkt als beperkende maatregelen (afzondering). Hij weet ook niet waarom hij van de B-kant naar de A-kant moest verhuizen. Jongeren aan de B-kant hebben meer vrijheden dan de jongeren aan de A-kant. Alle jongeren aan de A-kant hebben een aangepast programma. Het aangepaste programma hield volgens klager in dat hij vier keer per dag een half uurtje op de groep mocht zijn en de rest van de tijd zat hij op zijn kamer, met de deur op slot. Het programma gold sinds 10 juni 2017. Klager denkt dat het aangepaste programma een gevolg is van een conflict tussen hem en een groepsleider. Klager voelt zich niet veilig om zijn klachten te bespreken op de groep, omdat hij denkt dat er een verband is tussen het uiten van klachten en het inzetten van een aangepast programma. Klager is van mening dat er niet goed is omgegaan met zijn klacht nadat deze is besproken met de behandelcoördinator. Er zijn geen afspraken gemaakt over veiligheid in het belang van klager, er is slechts een welles-nietes discussie gevoerd. Klager voelt zich onveilig door de seksueel getinte opmerkingen die door groepsleiders gemaakt worden. Klager voelt zich niet thuis in de macho cultuur op de groep.

Klager mist bij klachtonderdelen a1 en a2 de begrippen proportionaliteit en subsidiariteit en stelt dat er niet gekeken is naar alternatieven. Het programma is bovendien voor langere tijd vastgelegd en niet per dagdeel bekeken. Ter onderbouwing daarvan wordt naar voren gebracht dat genoteerd staat: “klager komt niet uit het intensieve programma voordat het volgende gesprek heeft plaatsgevonden (volgende week dinsdag)”. Ten aanzien van klachtonderdeel a3 geldt dat als een jeugdige op kamer zit met de deur dicht, of langer dan een uur op zijn kamer moet zitten met de deur open, dit moet worden gezien als een beperkende maatregel, namelijk afzondering. Nagelaten is een toets om te bezien of er sprake was van opbouw en dergelijke beperkende maatregelen moeten per dagdeel worden geëvalueerd. Klager bestrijdt ten aanzien van klachtonderdeel a4 dat het verbod van contact maar voor één jongere gold en klager heeft het als zeer traumatisch ervaren om langere perioden niet in contact te mogen treden met groepsgenoten. Nagelaten is te toetsen in hoeverre de handelswijze van de instelling zorgvuldig was op dit punt.

Ten aanzien van klachtonderdeel c. draagt klager aan dat het afzonderen na het uiten van een klacht door klager onzorgvuldig is te noemen. Bovendien heeft klager de twee gesprekken die zijn gevoerd naar aanleiding van de klacht als niet prettig ervaren, omdat hij het gevoel kreeg dat hij zich moest verantwoorden tegenover de jeugdbeschermer, de groepsleiders en gedragswetenschappers. Daarnaast voelde hij zich geïntimideerd omdat de groepsleiders tegen hem hadden gezegd dat hij had gelogen en dat hij niet samenwerkt.    

 

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.

Ten aanzien van klachtonderdeel a1 wordt aangegeven dat gezien de complexiteit van de situatie, de veiligheid van de jeugdige en de veiligheid van het personeel, de instelling geen andere mogelijkheid zag dan het bieden van ‘2-op-1 begeleiding’ van klager. Daaruit voortvloeiend was een aanpassing van klagers programma noodzakelijk. Ook op een andere groep zou ‘2-op-1 begeleiding’ nodig zijn geweest, totdat een en ander goed was uitgezocht. Het feit dat de jeugdige bepaalde beweringen had geuit en hoe hij zich op dat moment opstelde, maakte dat het overplaatsen naar een andere groep ook mogelijke risico’s met zich mee zou brengen. Het feitelijk uitvoeren van ‘2-op-1 begeleiding’ was op de groep Taurus logistiek het best te organiseren, tevens was de groepsleiding daar bekend met de jeugdige. Tussentijds overplaatsen was derhalve onwenselijk.

Ten aanzien van klachtonderdeel a2 wordt opgemerkt dat in het gesprek van 13 juni 2017 is benoemd dat de jeugdige in het aangepaste programma zou blijven tot het reeds geplande gesprek van 22 juni 2017. De situatie maakte ook dat de ‘2-op-1 begeleiding’ voor zowel de veiligheid van de jeugdige als de veiligheid van het personeel voortgezet diende te worden. Er is per dag echter bekeken hoe er invulling gegeven zou worden aan de ‘2-op-1 begeleiding’, waarbij het doel was om de jeugdige zoveel mogelijk op de groep aanwezig te laten zijn. De instelling realiseert zich dat de consequentie van deze ‘2-op-1 begeleiding’ was dat klager verhoudingsgewijs meer op zijn kamer heeft verbleven.

Ten aanzien van klachtonderdeel a3 verwijst de instelling naar het eerdere schriftelijke verweer. De constatering van de klachtencommissie dat er per dag is gekeken hoe er invulling is gegeven aan de ‘2-op-1 begeleiding’, is juist. 

Met betrekking tot klachtonderdeel a4 wordt opgemerkt dat klager met één groepsgenoot aan de A-kant geen contact mocht hebben. Met de overige groepsgenoten aan de A-kant mocht klager wel contact hebben en dat contact heeft ook plaatsgevonden.

Ten aanzien van klachtonderdeel c. verwijst de instelling naar het eerdere schriftelijke verweer. De (oorspronkelijke) klacht van klager betreft het zich niet serieus genomen voelen ten aanzien van het aanraken van de jeugdige door een groepsleider. De klachtencommissie heeft overwogen dat de instelling deze klacht wel voldoende serieus heeft genomen. In het beroep lijkt het erop dat de jeugdige vooral moeite heeft gehad met de aanpassingen in zijn programma. Zoals eerder benoemd zijn deze aanpassingen noodzakelijk gebleken om de ‘2-op-1 begeleiding’ te kunnen realiseren teneinde de veiligheid van jeugdige te kunnen waarborgen. Zoals uit de rapportage van groep Taurus blijkt, heeft men getracht zoveel mogelijk mee te denken en te bewegen met de jeugdige, onder andere door hem met verlof te laten gaan. Hierbij is voortdurend overleg met de gezinsvoogd gepleegd.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 6.5.3 jo 6.5.1 van de Jeugdwet is beroep (alleen) mogelijk als het gaat om een beslissing op grond van de artikelen 6.3.1, eerste lid, 6.3.2, eerste lid, 6.3.3, eerste lid, en 6.3.4, eerste en derde lid, de toepassing van artikel 6.3.5, eerste lid, 6.3.7 of een beslissing aangaande verlof als bedoeld in artikel 6.4.1 Jeugdwet.

 

Ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen overweegt de beroepscommissie als volgt.

 

Klachtonderdeel b.

De beroepscommissie stelt vast dat klager onbeperkt beroep heeft ingesteld en dat daaruit kan worden afgeleid dat klager ook tegen klachtonderdeel b. beroep heeft ingesteld. Tegen een gegrondverklaring van de klacht staat echter geen beroep open. Om die reden dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit onderdeel van het beroep. 

 

Klachtonderdelen a1, a2 en a3

Op basis van de stukken kan vastgesteld worden dat klager in elk geval vanaf 12 juni 2017 een ‘aangepast programma’ heeft gevolgd. De vraag ligt voor of het aangepaste programma dat klager op last van de instelling heeft moeten volgen, kan worden aangemerkt als een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 6.3.1 dan wel 6.3.2 van de Jeugdwet. Daarbij is het volgende van belang.

 

Artikel 6.3.1. van de Jeugdwet luidt als volgt:

1 Ten aanzien van een met een machtiging als bedoeld in de artikelen 6.1.2 tot en met 6.1.4 opgenomen jeugdige kunnen, voor zover noodzakelijk om de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken of voor zover noodzakelijk voor de veiligheid van de jeugdige of anderen, door de jeugdhulpaanbieder maatregelen worden toegepast waarmee hij tegen zijn wil of die van degene die het gezag over hem uitoefent, binnen de gesloten accommodatie in zijn vrijheden wordt beperkt.

2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen inhouden:

a. het verbod zich op te houden op in het hulpverleningsplan aangegeven plaatsen en zo nodig de tijdstippen waarop dat verbod geldt;

b. tijdelijke plaatsing in afzondering;

c. tijdelijke overplaatsing binnen de gesloten accommodatie of naar een andere gesloten accommodatie, of

d. het vastpakken en vasthouden.

3 De jeugdhulpaanbieder meldt de toepassing van maatregelen als bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, aan de gecertificeerde instelling die de gezinsvoogdij uitoefent alsmede aan de ouders indien de jeugdige niet onder toezicht is gesteld.

Gebleken is dat klager omwille van de veiligheid van de jeugdige of anderen het aangepaste programma heeft moeten volgen. De maatregel is niet ingezet omwille van enig pedagogisch belang. Door klager is te kennen gegeven dat het programma voor hem inhield dat hij vier keer per dag een half uur op de groep mocht verblijven en dat hij de rest van de dag op zijn kamer moest doorbrengen, met de deur op slot. Vastgesteld kan worden dat het aangepaste programma in elk geval heeft ingehouden dat klager langer en vaker dan te doen gebruikelijk heeft moeten verblijven op zijn kamer. Onweersproken is dat klager op die momenten met de deur op slot op zijn kamer zat. Het aangepaste programma heeft langere tijd geduurd. Immers, het programma is ingegaan op 12 juni 2017 en vanuit de instelling is te kennen gegeven dat klager in het programma zou blijven tot het geplande gesprek op 22 juni 2017.

Een plaatsing op de kamer met afgesloten deur dient daar waar het gaat om een individuele beslissing op basis van het gedrag van klager te worden aangemerkt als een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van art. 6.3.1 Jeugdwet. Immers, klager mag op dergelijke momenten niet op de groep verblijven, maar dient op zijn kamer te verblijven en kan deze niet verlaten. De beroepscommissie komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat het ‘aangepaste programma’ dat klager moest volgen voor zover dat ziet op het verblijf op de kamer moet worden aangemerkt als een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 6.3.1 van de Jeugdwet. Klager moet in zoverre ontvankelijk worden geacht.   

Vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen op de voet van artikel 6.3.6 eerste lid Jeugdwet alleen worden opgelegd als zij zijn opgenomen in het hulpverleningsplan. In afwijking van het bepaalde in artikel 6.3.6 van de Jeugdwet kan op grond van artikel 6.3.7 van de Jeugdwet niet in het hulpverleningsplan opgenomen afzondering alleen worden toegepast voor zover noodzakelijk ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties.

Ondanks het meermalen opvragen bij de instelling heeft de beroepscommissie niet de beschikking gekregen over het hulpverleningsplan van klager en nu zodoende kan niet worden getoetst of in het hulpverleningsplan in dergelijke voorwaarden is voorzien, moet het ervoor worden gehouden dat dit niet het geval is. Niet is gesteld of gebleken dat sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 6.3.7 van de Jeugdwet.

Het is de beroepscommissie voorts niet gebleken dat klager ter zake duidelijk is geïnformeerd over de redenen voor het aangepaste programma.    

De beroepscommissie merkt verder op dat gesteld maar niet gebleken is dat de instelling in voldoende mate per dag heeft getoetst of de beperkende maatregelen nog nodig waren. Immers, noch uit de dagrapportage, noch uit de reactie van de directeur is gebleken dat dagelijks is gekeken naar de beperkende maatregelen.

Aangenomen wordt dat gelet op het bovenstaande met de toepassing van het aangepaste programma sprake is geweest van een beperking van klagers bewegingsvrijheid die in strijd met artikel 6.3.6, eerste lid van de Jeugdwet heeft plaatsgevonden.

Gelet op het voorgaande, moet het beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel gegrond worden verklaard, de beslissing van de klachtencommissie worden vernietigd en de klacht alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, is de beroepscommissie van oordeel dat klager een tegemoetkoming toekomt.   

Opgemerkt wordt daarbij dat het de beroepscommissie onduidelijk is gebleven hoeveel tijd klager daadwerkelijk dagelijks, zonder dat daarvoor een rechtmatige basis bestond, op zijn kamer heeft doorgebracht. Gelet daarop zal de beroepscommissie een symbolische tegemoetkoming van € 25,= vaststellen.

 

Klachtonderdeel a4

De beroepscommissie stelt vast dat de instelling gemotiveerd heeft betwist dat klager met meer dan één jeugdige in de instelling geen contact mocht onderhouden. Het is de beroepscommissie niet gebleken dat in deze sprake is geweest van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in enig artikel van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Nu geen sprake is van een beslissing op grond van de artikelen 6.3.1, eerste lid, 6.3.2, eerste lid, 6.3.3, eerste lid, en 6.3.4, eerste en derde lid, de toepassing van artikel 6.3.5, eerste lid, 6.3.7 of een beslissing aangaande verlof als bedoeld in artikel 6.4.1 Jeugdwet, staat geen beroep open en wordt klager niet-ontvankelijk verklaard in het beroep inzake klachtonderdeel a4.    

 

Klachtonderdelen c. en d.

De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de klachtonderdelen c. en d. niet kunnen worden gezien als een beslissing op grond van de artikelen 6.3.1, eerste lid, 6.3.2, eerste lid, 6.3.3, eerste lid, en 6.3.4, eerste en derde lid, de toepassing van artikel 6.3.5, eerste lid, 6.3.7 of een beslissing aangaande verlof als bedoeld in artikel 6.4.1 Jeugdwet. Klager wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in het beroep inzake beide klachtonderdelen.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager inzake klachtonderdelen a4, b., c. en d. niet ontvankelijk in zijn beroep.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de klachtonderdelen a1, a2 en a3 gegrond, vernietigt de uitspraak van de klachtencommissie en verklaart de klacht op die onderdelen alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van

€ 25,=.

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter,

mr. E. Lucas en drs. W.A.Th. Bos, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 30 augustus 2018

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven