nummer: R-158 en R-174
betreft: [klager] datum: 30 juli 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle en van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 26 februari 2018 van de beklagcommissie bij de p.i. Zwolle, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 24 juli 2018, gehouden in de p.i. Achterhoek, zijn gehoord namens klager zijn raadsman mr. P.M. Iwema en namens de directeur […], juridisch medewerker.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 2 februari 2018 tot verlenging van de geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van €50,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht..
Klager is in beroep gekomen omdat hij viermaal een spuit heeft gehad en dan ook viermaal de tegemoetkoming van €50,= wenst te ontvangen.
In reactie op het standpunt van de directeur: klager heeft er voor gekozen om helemaal niks te zeggen, alleen het hoogstnoodzakelijke. De raadsman gelooft niet dat geen spuit is gezet voordat de verlengingsbeslissing aan klager is medegedeeld. Er is een bewijsprobleem, want klager zegt dat dat wel is gebeurd. Als de beslissing op 1 februari 2018 zou zijn genomen, is deze niet onverwijld aan klager uitgereikt zoals de wet in artikel 46 e van de Pbw voorschrijft. Er is beslist om de a-dwangbehandeling zonder hiaat door te laten gaan, terwijl de directeur zes maanden de tijd heeft om die beslissing te nemen na een advies van de behandelend psychiater. Het nemen van een beslissing met terugwerkende kracht is een rechtvaardiging voor het zetten van een spuit op 1 februari 2018.
Klager is naar aanleiding van incidenten in het PPC Scheveningen naar het PPC Zwolle overgeplaatst. Deze overplaatsing naar een andere setting is al een reactie op wat er in het PPC Scheveningen is gebeurd. De verlengingsbeslissing is onvoldoende zorgvuldig voorbereid omdat de directeur van het PPC Zwolle niet heeft gekeken hoe klager het deed in Zwolle, maar vooral naar hoe hij was in Scheveningen. Klager heeft zich, nog voor zijn overplaatsing naar het Pieter Baan Centrum (PBC), goed ontwikkeld. De raadsman heeft klager gesproken in het PBC waar hij geen dwangmedicatie kreeg. Mogelijkerwijs zou
klager ook zonder de overhaaste verlengingsbeslissing op het niveau zijn gekomen van nu zonder de bij antipsychotica behorende bijwerkingen van dien.
Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft geoordeeld dat een beslissing tot verlenging van een a-dwangbehandeling niet met terugwerkende kracht mag worden gegeven. Een verlengingsbeslissing kan op grond van artikel 46 e, vijfde lid, van de Pbw worden genomen en dit mag binnen zes maanden na afloop van de termijn van de initiële beslissing. De beslissing is wettelijk getoetst door de voorzitter van de beroepscommissie en die oordeelde dat de beslissing dient te gelden als een verlenging van de a-dwangbehandeling. De directeur is dan ook van mening dat de verlengingsbeslissing niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. De spuit is niet op 1 of 2 februari 2018 gezet. De directeur weet niet wanneer precies wel, maar na de beslissing is de gebruikelijke 72 uur wachttijd in acht genomen. Op 1 februari 2018 liep de termijn van de a-dwangbehandeling af. Klager is gehoord, de beslissing is opgemaakt en uitgereikt op 2 februari 2018. Als de verlenging op 2 februari 2018 was ingegaan, dan was sprake geweest van een nieuwe beslissing a-dwangbehandeling.
De verlenging van de a-dwangbehandeling was nodig. Er hebben zich in het PPC Scheveningen twee agressieve incidenten voorgedaan met een medepatiënt waarbij klager iemand in de hals heeft gestoken. Klager is in januari 2018 overgeplaatst naar het PPC Zwolle en in eerste instantie in de isoleercel geplaatst. Er is sprake van een vijf mans benadering. Klager is op 27 mei 2018 in het PBC opgenomen. Na de toepassing van de dwangmedicatie ging het beter met klager. Er hebben zich in de p.i. Zwolle geen incidenten voorgedaan. Er wordt niet zomaar tot toepassing van dwangbehandeling overgegaan. Plaatsing in afzondering en verlenging daarvan is ook mogelijk, maar dat is uiteindelijk schadelijk voor klager. De directeur zag dat de periode van de a-dwangbehandeling afliep en heeft na advies van de behandelend psychiater besloten tot verlenging daarvan. Het doel hiervan was om behandelcontact met klager te krijgen. Klager sprak alleen over koetjes en kalfjes en hield verder contact af.
3. De beoordeling
Per beslissing van 2 februari 2018 heeft de directeur besloten tot verlenging van de a-dwangbehandeling op grond van artikel 46 e, vijfde lid, van de Pbw. De schriftelijke mededeling vermeldt als ingangsdatum van de verlenging 1 februari 2018.
De beroepscommissie is van oordeel dat het systeem van de wet zich ertegen verzet dat een beslissing tot verlenging a-dwangbehandeling met terugwerkende kracht wordt genomen.
In de Pbw en de daarop gebaseerde Penitentiaire maatregel zijn enkele procedurele stappen opgenomen die verband houden met de hoor- en informatieplicht van de directeur en die, teneinde een zorgvuldige besluitvorming te waarborgen, in de gegeven volgorde moeten worden doorlopen. Dit klemt temeer nu in artikel 46 e, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat een verlengingsbeslissing kan worden genomen indien binnen zes maanden na afloop van de termijn van de a-dwangbehandeling opnieuw behandeling nodig is. Het beroep van de directeur zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
Ten behoeve van de bepaling van een tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie inhoudelijk als volgt. Het betreft hier de eerste verlenging van de a-dwangbehandeling van klager. Ten aanzien van de initiële beslissing tot a-dwangbehandeling van klager heeft de beroepscommissie in RSJ 21 februari 2018, 17/3684/GA geoordeeld dat deze beslissing niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt en het beroep ongegrond verklaard.
Op grond van artikel 46e, eerste en vijfde lid, van de Pbw kan de directeur beslissen de termijn waarbinnen de a-dwangbehandeling wordt toegepast te verlengen indien dat nodig is. De directeur geeft in zijn beslissing aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht. De beroepscommissie begrijpt de beslissing van de directeur zo dat het nodig is de dwangbehandeling te verlengen om klagers agressiviteit en het gevaar voor anderen te beteugelen. Klager is meermalen daadwerkelijk fysiek agressief geweest vanuit een psychose en omdat hij geen contact maakt met het afdelingspersoneel blijft hij onberekenbaar. Hoewel klager vanuit de isoleercel naar een observatiecel op de afdeling en meer recent naar zijn eigen (gestripte) cel is overgeplaatst, blijft een meermansbenadering van klager nodig. Dit staat beschreven in het behandelplan en het advies van de behandelend psychiater van 1 februari 2018. De psychiater geeft aan dat het gevaarlijke gedrag van klager voortkomt uit een psychotisch toestandsbeeld met agitatie. Het is bekend dat een antipsychoticum de psychotische verschijnselen kan doen afnemen en dat daarmee ook het gevaarlijke gedrag vermindert. Tevens is het aannemelijk dat daardoor ook het contact met het behandelteam verbetert zodat klager meer kan profiteren van de behandeling. De beroepscommissie is van oordeel dat voldoende is gebleken dat verlenging van de a-dwangbehandeling nodig is. De beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid en kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Er is daarom aanleiding om de hoogte van de tegemoetkoming te matigen. Het beroep van de directeur zal in zoverre gegrond worden verklaard. Het beroep van klager zal ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie merkt hierbij op dat de tegemoetkoming geldt voor de periode van de a-dwangbehandeling en niet per depot (spuit) wordt toegekend. Het beroep van klager zou daarom om die reden al ongegrond zijn verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gedeeltelijk ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van de tegemoetkoming gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en bepaalt de tegemoetkoming op € 17,=.
Zij verklaart het beroep van klager ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 30 juli 2018
secretaris voorzitter